ECLI:NL:RBDHA:2022:12586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
NL22.9008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en indirect refoulement van Somaliërs in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiseres, een Somaliër, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 mei 2022 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het licht van de vraag of er sprake was van indirect refoulement, waarbij eiseres stelde dat het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Frankrijk een reëel risico op schending van haar rechten met zich meebracht. De rechtbank heeft overwogen dat de Franse autoriteiten het asielrelaas van eiseres inhoudelijk hadden beoordeeld en dit ongeloofwaardig hadden geacht. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overdracht aan Frankrijk zou leiden tot indirect refoulement. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL22.9008
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] ¸eiseres
mede namens haar minderjarige zoon,
[A]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.9009, op 31 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
M. Youssouf Mohamed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een verzoek naar Frankrijk verstuurd om eiseres terug te nemen. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Indirect refoulement
Standpunten van partijen
2. Eiseres stelt dat er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement. Ten aanzien van vreemdelingen uit Somalië bestaat namelijk een verschil in beschermingsbeleid tussen Frankrijk en Nederland. Eiseres verwijst hiervoor naar het beleid in Frankrijk voor Somaliërs en naar een e-mailwisseling met de ELENA-coördinator in Frankrijk. Hieruit blijkt dat het bij zowel een vluchtelingenstatus als bij subsidiaire bescherming nodig is dat er sprake is van ‘specific characteristics of facts’. Het enkele feit dat iemand afkomstig is uit een gebied waar Al-Shabaab aan de macht is dan wel het gebied controleert is kennelijk niet voldoende voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Frankrijk, terwijl dit in Nederland wel voldoende is. Doordat overdracht aan Frankrijk kan leiden tot uitzetting naar Somalië, is er sprake van een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), dan wel artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit verschil in beschermingsbeleid betekent ook dat eiseres en haar zoon niet aan Frankrijk kunnen worden overgedragen, aangezien de Franse rechter geen effectief rechtsmiddel biedt. Hierdoor kan eiseres ook niet klagen bij de Franse autoriteiten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierdoor is het voor eiseres mogelijk om een (opvolgende) asielaanvraag in te dienen in Frankrijk. In deze asielaanvraag kan eiseres alle informatie die volgens haar van belang is voor de beoordeling van haar asielaanvraag naar voren brengen. Verder heeft eiseres in Frankrijk de mogelijkheid tot klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten en eventueel bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Wettelijk kader
4. In het kader van de Dublinverordening houdt indirect refoulement in dat een asielzoeker wordt overgedragen (door de verzoekende lidstaat) aan een lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag (verantwoordelijke lidstaat) van die asielzoeker, waarbij te verwachten is dat deze lidstaat de asielzoeker zal uitzetten naar een land waar voor de betrokkene een reëel risico bestaat op een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling, omdat er een verschil kan bestaan tussen de verzoekende lidstaat en de verantwoordelijke lidstaat in de wijze waarop bescherming tegen refoulement wordt geboden.
5. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft in het arrest Jawo3 criteria beschreven waarmee lidstaten kunnen beoordelen of tekortkomingen onder artikel 4 van het Handvest vallen. Hiervoor moeten de tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Er moet dan sprake zijn van tekortkomingen, die structureel of fundamenteel zijn, of bepaalde groepen van personen raken, en die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een voldoende reëel risico zal lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Deze uitspraak
3 ECLI:EU:C:2019:218, punten 87 tot en met 91.
biedt ook een kader waarin indirect refoulement als gevolg van een verschil in de wijze waarop bescherming tegen refoulement wordt geboden kan worden beoordeeld.
6. Het gaat in de situatie van eiseres over het verschil in de wijze waarop Nederland en Frankrijk bescherming bieden tegen refoulement. Nederland moet dan aan de hand van de door de HvJEU bedoelde drempel beoordelen of dat verschil een ernstige, op feiten berustende grond vormt om aan te nemen dat overdracht van eiseres aan Frankrijk tot indirect refoulement zal leiden en er dus sprake zal zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 van het Handvest. Als dat het geval is kan Nederland eiseres niet aan Frankrijk overdragen. Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 november 2020.4
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het algemeen ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.5Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd.
8. Frankrijk is net als Nederland onder meer partij bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. Met het claimakkoord heeft Frankrijk gegarandeerd dat de (opvolgende) asielaanvraag van eiseres zal worden behandeld in overeenstemming met deze internationale verplichtingen. Verweerder mag er daarom vanuit gaan dat de Franse autoriteiten de (opvolgende) asielaanvraag van eiseres en de eventuele uitzetting naar het land van herkomst zorgvuldig zullen behandelen. Dat houdt ook in dat Frankrijk ervoor moet zorgen dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement.
Tijdens de asielprocedure van eiseres in Frankrijk hebben de Franse autoriteiten het asielrelaas van eiseres inhoudelijk beoordeeld en dit ongeloofwaardig geacht. Verder hebben de Franse autoriteiten gekeken naar de algehele situatie in Somalië en geoordeeld dat er geen sprake is van een situatie als in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Hiertegen is eiseres in Frankrijk in beroep gegaan. De vraag die in beroep centraal stond was of er sprake was van een reëel risico op ernstige schade bij uitzetting naar Somalië. Volgens de Franse rechter was dat niet het geval. Daarbij is ook meegewogen dat de man en kinderen van eiseres in Mogadishu zitten. Daar zijn wel aanslagen, maar die leiden er niet toe dat eiseres zich daar niet kan vestigen bij haar man en kinderen. Uit de overgelegde uitspraken van de Franse rechter6 in de zaken van eiseres blijkt dat de veiligheidssituatie door de Franse rechter in de Midden-Shabelle regio als ernstig wordt getypeerd, maar niet zodanig dat voor iedere burger een reëel risico bestaat op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld. Verder is te lezen dat de individuele omstandigheden van eiseres en de omstandigheden ten aanzien van de geweldssituatie in Somalië zijn meegewogen.
9. In onderdeel C7/27.4.2 van de Vreemdelingencirculaire staat het Nederlandse beleid dat voor de zaak van eiseres van belang is en waar zij zich op beroept. Daar staat: “In gebieden in Zuid- en Centraal-Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied

4.ECLI:NL:RVS:2020:2592.

6 Cour nationale du droit d’asile, No. 18043461 en Cour nationale du droit d’asile, No. 21017379.
controleert, is de mensenrechtensituatie zodanig dat voor iedere terugkeer een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit risico op ernstige schade wordt ook aangenomen voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is of het gebied controleert, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab wel de macht heeft of het gebied controleert.
Onder voorwaarden kan een binnenlands beschermingsalternatief worden tegengeworpen in een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is (…).” Het beleid over een binnenlands beschermingsalternatief staat in onderdeel C7/27.5.2. Daarin staat onder andere: “De IND neemt een binnenlands beschermingsalternatief aan als er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele gevallen geconcludeerd kan worden dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst kan vestigen. Bij de beoordeling van de geldende voorwaarden voor het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief uit artikel 3.37d VV dienen in de individuele zaak van de vreemdeling de volgende aanknopingspunten te worden betrokken:
 eerder verblijf in dat gebied; en
 de aanwezigheid van naaste familie.
Onder dezelfde voorwaarden kan een binnenlands beschermingsalternatief worden tegengeworpen aan:
 vreemdelingen die afkomstig zijn uit gebieden waar Al-Shabaab aan de macht is of de gebieden controleert;
 vreemdelingen die bij terugkeer naar hun herkomstgebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab de macht heeft of het gebied controleert.”
10. Eiseres komt uit Midden-Shabelle dat in Midden-Somalië ligt. Voor vreemdelingen die uit Midden-Somalië afkomstig zijn, daar doorheen moeten reizen of terugkeren lijkt er tussen Nederland en Frankrijk een verschil te bestaan op het punt of iedere burger in dat gebied een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Dat het beleid van Nederland ten aanzien van Somalië op dat punt anders is dan dat van Frankrijk, betekent echter niet automatisch dat er sprake is van indirect refoulement in het geval dat eiseres wordt overgedragen aan Frankrijk. Uit de overgelegde uitspraak blijkt immers dat de individuele aspecten van de zaak van eiseres zijn beoordeeld in het licht van de algehele veiligheidssituatie en dat daarbij ook is betrokken dat het gezin van eiseres zich in Mogadishu bevindt. Het is op basis van dit verschil in beleid niet op voorhand te zeggen of de uitkomst van het asielverzoek van eiseres in Nederland anders zou zijn dan de uitkomst van het asielverzoek van eiseres in Frankrijk.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het verschil tussen het Franse en het Nederlandse beschermingsbeleid zodanig is dat vreemdelingen uit Somalië, zoals eiseres, die een asielverzoek indienen in Frankrijk worden uitgezet in strijd met artikel 3 EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er daarom geen ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat overdracht van eiseres aan Frankrijk leidt tot indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek tot aanhouding van de zaak
9. Eiseres heeft verder verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van het antwoord op de prejudiciële vragen die gesteld zijn door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de uitspraak van 14 september 2021.7 In die uitspraak ging het over het verschil in beschermingsbeleid tussen Denemarken en Nederland ten aanzien van Syriërs. Dit verschil gaf aanleiding voor de voorzieningenrechter om de voorlopige voorziening toe te wijzen in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen in het kader van het verschil in beschermingsbeleid en indirect refoulement gesteld zijn.
10. Gezien hetgeen is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die gesteld zijn door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.

7.ECLI:NL:RBDHA:2021:10001.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 juni 2022
Documentcode: [documentcode 1]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.