ECLI:NL:RVS:2022:1861

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
202103864/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 30 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag van vier vreemdelingen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 september 2019 was afgewezen. De vreemdelingen hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 22 oktober 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 mei 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zouden worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd opgemerkt dat de vreemdelingen aanvoerden dat de DT&V hen wilde presenteren bij de Marokkaanse ambassade, maar dat dit niet duidde op een dreigende uitzetting. De voorzieningenrechter concludeerde dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de voorlopige voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202103864/2/V2.
Datum uitspraak: 30 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 mei 2021 in zaak nr. 20/7966 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.       In het verzoek hebben de vreemdelingen aangevoerd dat de DT&V hen wil presenteren bij de Marokkaanse ambassade. Uit die omstandigheid blijkt niet van een dreigende uitzetting, zodat er op dit moment geen spoedeisend belang is dat het treffen van de voorlopige voorziening rechtvaardigt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022
802-986