ECLI:NL:RVS:2022:1861
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
Op 30 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag van vier vreemdelingen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 september 2019 was afgewezen. De vreemdelingen hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 22 oktober 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 mei 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zouden worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.
In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd opgemerkt dat de vreemdelingen aanvoerden dat de DT&V hen wilde presenteren bij de Marokkaanse ambassade, maar dat dit niet duidde op een dreigende uitzetting. De voorzieningenrechter concludeerde dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de voorlopige voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.