ECLI:NL:RVS:2022:1507
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 oktober 2020. De vreemdeling had in eerste aanleg een procedure gevoerd met zaaknummer NL20.14163. Op 19 januari 2022 heeft de vreemdeling het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan door de behandeling van het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De vreemdeling heeft zijn hoger beroep ingetrokken naar aanleiding van een brief van de staatssecretaris van 5 januari 2022, waarin werd meegedeeld dat de vreemdeling alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend. Dit betekende dat de staatssecretaris tegemoet was gekomen aan de vreemdeling, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
De Raad van State heeft geoordeeld dat het verzoek van de vreemdeling om proceskostenvergoeding gegrond is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die in dit geval zijn vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.