Uitspraak
Datum uitspraak: 18 mei 2022
Raad van State
In deze zaak gaat het om de bestuurlijke boetes die zijn opgelegd aan [appellant] en [bedrijf A] door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De boetes zijn opgelegd wegens het zonder vergunning onttrekken van woonruimten aan de woningvoorraad. [appellant] is eigenaar van meerdere panden in Amsterdam, die bestemd zijn voor bewoning, en [bedrijf A] is de beheerder die deze panden verhuurt. Het college heeft vastgesteld dat er sprake was van toeristische verhuur, wat in strijd is met de Huisvestingswet (oud). Na een onderzoek, dat begon naar aanleiding van advertenties voor kort verblijf, zijn er overtredingen vastgesteld. De rechtbank heeft de besluiten van het college in bezwaar bevestigd, maar de boetes zijn wel met 20% gematigd vanwege de lange bezwaarprocedure. In hoger beroep hebben [appellant] en [bedrijf A] betoogd dat er geen overtredingen zijn en dat zij voldaan hebben aan de voorwaarden voor vakantieverhuur. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de boetes terecht zijn opgelegd, omdat niet aan de voorwaarden voor vakantieverhuur is voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] en [bedrijf A] als overtreders kunnen worden aangemerkt, gezien hun actieve rol in de verhuur. De Afdeling heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot verdere matiging van de boetes.