202006684/1/A3.
Datum uitspraak: 15 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2020 in zaak nr. 20/1475 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2019 heeft de korpschef de aan [bedrijf] verleende toestemming om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten ingetrokken.
Bij besluit van 24 april 2020 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 6 oktober 2021 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de korpschef, vertegenwoordigd door P.R. Barendrecht en E.G. Siebelder, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] had een nevenbaan als beveiliger bij [bedrijf], een beveiligingsbedrijf te Apeldoorn. Op 20 juni 2018 heeft de korpschef aan dit bedrijf toestemming verleend om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr). De korpschef heeft de toestemming bij het besluit van 5 december 2019 ingetrokken. Bij het besluit van 24 april 2020 heeft hij de intrekking gehandhaafd, omdat hij [appellant] onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden te verrichten en de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. De korpschef baseert de intrekking op een video van een optreden van [appellant] als beveiliger op een feest tijdens de Nijmeegse Vierdaagse die op internet is verschenen. Volgens de korpschef leiden de gedragingen van [appellant] tot de serieuze verdenking dat hij iemand heeft getrapt en geslagen terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig was. De korpschef verwacht van een beveiliger dat hij ook bij een confrontatie met agressief gedrag de-escalerend optreedt, zich zo veel mogelijk onthoudt van geweld, de rust bewaart en indien nodig de politie belt.
Wet- en regelgeving
2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de beoordelingsvrijheid voor de korpschef bij toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr er niet toe mag leiden dat de bestuursrechter niet kan oordelen over besluitvorming van de korpschef.
De video geeft onvoldoende onderbouwing voor intrekking van de toestemming. De video duurt maar zes seconden, is bewerkt wat betreft de afspeelsnelheid en mogelijk anderszins en afkomstig van de discutabele website www.dumpert.nl die baat heeft bij ophef. Dumpert staat niet in voor de betrouwbaarheid van haar mediakanalen en behoudt zich het recht voor om materiaal in te korten en aan te passen. [appellant] stelt niet te hebben geslagen. Dit hebben de rechtbank en de korpschef ten onrechte uit de video afgeleid. De video laat niet het hele terrein en slechts enkele seconden zien van het hele incident dat heeft plaatsgevonden. [appellant] en de andere beveiligers werden aangevallen en ingesloten zoals ook door een collega-beveiliger is verklaard in zijn zienswijze. De korpschef heeft de rest van de situatie niet in de besluitvorming betrokken, terwijl hij bij online verspreide beelden van door politie toegepast geweld altijd wijst op de context van de situatie die niet op camera is vastgelegd. Dit levert volgens [appellant] strijd op met het gelijkheidsbeginsel.
[appellant] betoogt verder dat hij zich vanwege een gebrek aan beeldmateriaal of verklaringen nauwelijks kan verweren.
Ten slotte is de rechtbank niet ingegaan op de door [appellant] aangehaalde arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) over het beginsel van ‘equality of arms’. Volgens [appellant] is dat beginsel hier geschonden, omdat de korpschef zijn besluit baseert op beperkt en eigen onderzoek.
Beoordeling hoger beroep
Heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is?
4. In geschil is of de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten in de zin van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr gelezen in samenhang met paragraaf 3.3. van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019.
4.1. Toestemming voor het tewerkstellen van een persoon bij een beveiligingsorganisatie wordt ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wpbr onthouden, indien die persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr kan de toestemming worden ingetrokken, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend. Volgens paragraaf 3.3. van de beleidsregels is dit onder meer het geval wanneer op grond van omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Gelet op de formulering van de bepalingen over de intrekkingsbevoegdheid komt de korpschef beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:30). 4.2. De korpschef heeft de intrekking van de toestemming gebaseerd op de video die op Dumpert is verschenen van het optreden van enkele beveiligers, onder wie [appellant]. De eerste zes seconden van de video worden enigszins versneld afgespeeld, waarna de overige zestien seconden vertraagd worden afgespeeld. Het tweede deel van de video laat in tijd meer van het incident zien dan het eerste deel. Dit kan worden geconcludeerd uit het feit dat de vrouw met de witte schoenen, de zwarte broek, het lichtgekleurde topje en het zwarte haar in het eerste deel van de video direct aan het begin haar hand door haar haar strijkt en vervolgens van schrik haar hand voor haar mond houdt. In het tweede deel van de video vindt al een deel van het incident plaats, voordat zij deze handelingen verricht. Dit deel van het incident is op het eerste deel van de video niet te zien. Gelet op het bovenstaande wordt [appellant] niet gevolgd in het standpunt dat de korpschef zich baseert op alleen zes seconden.
4.3. In het besluit van 24 april 2020 heeft de korpschef opgenomen wat hij op basis van de video heeft vastgesteld over het optreden van [appellant]:
"U drijft een persoon naar achteren door met uw linkerknie/been een schoppende beweging naar het lichaam van deze persoon te maken; U maakt met uw tot vuist gebalde rechterhand kort hierop twee slaande bewegingen in de richting van het bovenlijf/hoofd van deze persoon, die zich op dat moment lager bevindt dan u;
Op het moment dat deze persoon zich op de grond lijkt te bevinden staat u over hem heen gebogen en lijkt het er sterk op dat u nog een slaande beweging met uw linkerarm maakt in de richting van deze persoon;
Niet is te zien in het fragment dat deze persoon in uw richting slaat en schopt, eerder lijkt deze een afwerende houding aan te nemen;
Niet blijkt van een (nog steeds) grote groep vechtenden of een groep die zich tegen de beveiligers richt. De omstanders houden zich juist allemaal afzijdig of keren zich af. Er lijkt ook ruimte te zijn (gecreëerd), zeker aan het einde van het videofragment;
Wel is te zien dat uw collega-beveiliger, direct naast u staand, omstanders op afstand brengt en houdt zonder slaande en schoppende bewegingen te gebruiken."
4.4. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten in de zin van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr gelezen in samenhang met paragraaf 3.3. van de beleidsregels. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat om aan de juistheid van de observaties van de korpschef te twijfelen. De rechtbank is tot dat oordeel gekomen nadat zij de betreffende video ook zelf heeft bekeken. Deze video is ook op de zitting van de Afdeling getoond. In de video zijn vanaf 10 seconden de trap en de klappen te zien die zijn uitgedeeld door [appellant] en die door de korpschef in het besluit van 24 april 2020 worden uitgelicht. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de noodzaak tot het door [appellant] op dat moment toegepaste geweld er niet was. Daarvoor heeft de korpschef van belang mogen achten dat, wat de situatie in dit geval voorafgaand aan wat op de video te zien is ook mocht zijn, op het moment zelf richting [appellant] geen direct gevaar uitging van de persoon op wie hij geweld heeft toegepast. Ook heeft de korpschef van belang mogen achten dat omstanders zich afzijdig hielden en een collega-beveiliger optrad zonder te slaan en te trappen. Van een beveiliger die met een conflictsituatie te maken krijgt, mag een hoge mate van zelfbeheersing worden verwacht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2302). Ook mag van hem worden verwacht dat hij de-escalerend handelt en zo nodig de politie inschakelt. De rechtbank heeft in navolging van de korpschef terecht overwogen dat [appellant] buiten de grenzen is getreden van wat van een beveiligingsfunctionaris verwacht mag worden. Gelet op het bovenstaande baat wat [appellant] heeft aangevoerd over de context van de video hem niet. 4.5. In wat [appellant] heeft aangevoerd over Dumpert en de richtlijnen daarvan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de video onbetrouwbaar moet worden geacht. Zoals de rechtbank heeft overwogen doet het feit dat de video vertraagd en versneld is en is geplaatst op de website van Dumpert, niet af aan wat op de video van de gedragingen als zodanig van [appellant] is te zien. Duidelijk is dat [appellant] in ieder geval de door de korpschef uitgelichte trap en klappen uitdeelt en niet, zoals hij betoogt, alleen heeft geduwd. Dat heeft niets met het versneld afspelen te maken. Ook op de vertraagde beelden zijn duidelijk klappen te zien. Die klappen kunnen niet worden aangemerkt als het plaatsen van de hand tegen het lichaam van een ander waarna de druk wordt opgevoerd, zoals [appellant] een duw omschrijft. Wat [appellant] heeft betoogd over de mogelijkheid dat een beveiliger een onbetrouwbare video wordt tegengeworpen waarin het door hem toegepaste geweld niet conform de werkelijkheid naar voren komt, baat hem niet. [appellant] ontkent niet dat zijn optreden tijdens het incident op de video te zien is. Zijn betoog over de onbetrouwbaarheid van de video heeft [appellant] verder ook onvoldoende onderbouwd. De Afdeling heeft dan ook geen aanknopingspunt om ervan uit te gaan dat de video zo is bewerkt dat deze een weergave van door [appellant] toegepast geweld geeft die niet klopt met de werkelijkheid.
4.6. Gelet op het bovenstaande en het feit dat uit de video duidelijk kan worden afgeleid wat voor geweld [appellant] heeft toegepast en tevens in hoeverre daartoe de noodzaak bestond vanwege de gedragingen van de persoon op wie het geweld werd toegepast, heeft de korpschef zich voor zijn besluitvorming mogen baseren op de video. Daarom was onderzoek naar de maker en de herkomst van de video en Dumpert niet noodzakelijk. Zoals de rechtbank heeft overwogen, komt daarbij dat [appellant] in zijn zienswijze en bezwaarschrift de gelegenheid heeft gehad om zich te verweren. De korpschef heeft zich voor identificatie van de beveiligers op de video gewend tot het beveiligingsbedrijf waarvoor zij werkzaam waren. Verder heeft de korpschef onderzoek gedaan in de politiesystemen naar aanvullende relevante feiten en omstandigheden over het incident. [appellant] heeft daartegen alleen de zienswijze van een van de andere twee beveiligers op de video ingebracht, van wie overigens ook de toestemming is ingetrokken in verband met het door hem toegepaste geweld. Uit de video blijkt dat daarnaast in ieder geval nog een beveiliger direct betrokken was bij de situatie, van wie de toestemming naar aanleiding van het incident niet is ingetrokken. Van hem, de werkgever of andere betrokkenen heeft [appellant] niets ingebracht.
4.7. Wat [appellant] heeft betoogd over het ontbreken van voldoende rechtsbescherming als gevolg van de beoordelingsruimte van de korpschef, slaagt niet. Hier is geen sprake van een situatie waarbij de bestuursrechter geen oordeel kan geven over de genomen besluiten. De bestuursrechter beoordeelt of de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een beveiliger onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225 en 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3399). In het oordeel van de bestuursrechter wordt naast de besluitvorming en wat de korpschef heeft aangevoerd ook betrokken wat de geadresseerde van dat besluit heeft aangevoerd. Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
5. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel ligt het op de weg van degene die zich op het gelijkheidsbeginsel beroept om concrete gevallen te noemen waarin het bestuursorgaan volgens hem anders heeft gehandeld dan in zijn geval of zulk handelen heeft nagelaten. Verder moet degene tot op zekere hoogte onderbouwen waarom die gevallen volgens hem op relevante punten zo overeenkomen met het zijne dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1336). 5.1. [appellant] heeft geen gevallen genoemd of stukken overgelegd waaruit blijkt dat er gevallen bestaan waarin de korpschef toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten niet heeft ingetrokken of onthouden in verband met een video waarbij uit de video geen noodzaak voor het toegepaste geweld bleek. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn gevallen die gaan over politiegeweld, geen gelijke gevallen gelet op de wel voor de politie en niet voor beveiligers geldende opleidingseisen en wettelijke regimes.
In hoger beroep betoogt [appellant] niet dat de maatstaf bij het beoordelen van de noodzaak van toegepast geweld gelijk is, maar het principe dat over het toegepaste geweld niet kan worden geoordeeld op basis van een korte bewerkte video voor zowel de politie als beveiligers moet gelden. Dat betoog gaat niet op, omdat de korpschef bij zijn beoordeling van het door [appellant] toegepaste geweld naast de video ook betrokken heeft wat over de toedracht van het incident is gebleken uit de zienswijze en de bezwaargronden van [appellant]. Dat de korpschef op basis hiervan tot een andere conclusie is gekomen over de noodzaak van het toegepaste geweld dan [appellant], betekent niet dat hij de toedracht van het toegepaste geweld niet in de besluitvorming heeft betrokken. Daarbij heeft de korpschef in het besluit van 24 april 2020 uitdrukkelijk vermeld dat hij wel de video en wat is waargenomen op de beelden door twee ambtenaren die dit in een journaal hebben neergelegd, heeft betrokken, maar niet de publieke verontwaardiging en uitingen in de media.
5.2. Gelet hierop is [appellant] er niet in geslaagd te onderbouwen dat de korpschef heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Is het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden?
6. Ten slotte ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beginsel van equality of arms is geschonden in het licht van de door [appellant] aangehaalde arresten van het EHRM van 8 oktober 2015, Korošec tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, en 3 mei 2016, Letinčić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311. Een situatie waarbij besluitvorming is gebaseerd op een deskundig advies waarbij de onafhankelijkheid in het geding is of het recht op hoor en wederhoor niet in acht is genomen, doet zich niet voor. De korpschef heeft de besluitvorming gebaseerd op zijn eigen waarneming van wat op de video te zien is en wat door [appellant] is overgelegd in de procedure. [appellant] heeft die beelden ook gekregen en heeft daarop kunnen reageren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellant] ook verklaringen van betrokkenen kunnen inbrengen. Dat heeft hij in hoger beroep ook gedaan met de zienswijze van een van de andere twee beveiligers op de video. Hij heeft geen verklaring ingebracht van bijvoorbeeld de derde beveiliger die aanwezig was bij de situatie, de werkgever of andere betrokkenen. Er bestaat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de korpschef zich niet heeft mogen baseren op de eigen bevindingen. Hij hoefde geen externe partij onderzoek te laten doen naar het incident.
7. De betogen slagen niet.
8. Zoals de korpschef op de zitting heeft erkend, betekent de intrekking niet dat [appellant] nooit meer toestemming krijgt om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Op het moment van de besluitvorming heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is. Bij een nieuwe aanvraag kan de korpschef een nieuwe afweging maken. Volgens paragraaf 3.3. van de beleidsregels is de periode die in acht moet worden genomen bij toepassing van het bepaalde onder b afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De periode kan echter - met uitzondering van uitzonderlijke gevallen - nooit langer zijn dan 8 jaar. Dat is dus een maximale termijn. De korpschef heeft op de zitting gezegd dat één jaar in ieder geval onvoldoende is om weer voldoende betrouwbaar geacht te worden en afhankelijk van de omstandigheden van het geval gedacht moet worden aan een periode van twee tot vier jaar. [appellant] kan nu of in de nabije toekomst een nieuw verzoek om toestemming overwegen. Dat verzoek zal dan door de korpschef op basis van de dan aan de orde zijnde omstandigheden moeten worden beoordeeld.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021
582-898.
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
[…]