ECLI:NL:RVS:2021:2725
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 5 oktober 2021. De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend en ook de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een nader stuk ingediend. Uiteindelijk heeft de vreemdeling het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan door de intrekking van het hoger beroep.
De staatssecretaris heeft op 25 november 2021 laten weten dat hij het besluit van 12 juli 2021 heeft ingetrokken en dat de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale asielprocedure zal worden behandeld. Dit gebeurde omdat de overdrachtstermijn, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, was verstreken. De vreemdeling heeft hierop zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat er aanleiding kan zijn om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van proceskosten indien hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen. Echter, in eerdere uitspraken is vastgesteld dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij, als gevolg van tijdsverloop, de behandeling van de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt. In dit geval heeft de Afdeling het verzoek van de vreemdeling afgewezen, waardoor de staatssecretaris niet verplicht is om de proceskosten te vergoeden.