ECLI:NL:RVS:2021:2612

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
202104778/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 juni 2021 haar beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk heeft verklaard. De staatssecretaris had op 4 juni 2021 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Bouyaghjdane, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 12 november 2021 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vreemdeling procesbelang heeft, omdat zij met de door haar gewenste verblijfsvergunning in een gunstiger positie komt, aangezien dit verblijfsrecht niet afhankelijk is van een referent. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 748,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202104778/1/V1.
Datum uitspraak: 12 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2021 in zaak nr. NL21.8727 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 30 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Bouyaghjdane, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 23 november 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in art. 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, geldig tot 21 september 2023. De vreemdeling heeft met die verblijfsvergunning een van haar inmiddels ex-echtgenoot, referent, afgeleid verblijfsrecht. In de procedure die tot voorliggend hoger beroep heeft geleid heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in art. 29, eerste lid, van de Vw 2000, omdat zij een zelfstandig verblijfsrecht wenst.
2.       De Afdeling heeft de in de grieven opgeworpen rechtsvraag over procesbelang, beantwoord in haar uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3171, onder 3.1. Uit deze uitspraak volgt dat een vreemdeling procesbelang heeft indien hij met de door hem gewenste verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in een gunstiger positie komt doordat dit verblijfsrecht, anders dan het verblijfsrecht waarover hij al beschikt, niet afhankelijk is van een referent. Daarom slagen de grieven van de vreemdeling voor zover zij aanvoert dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2021 in zaak nr. NL21.8727;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Laarhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2021
382-958