ECLI:NL:RBDHA:2023:7654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL21.12270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ugandese lesbische vrouw met betrekking tot procesbelang en geloofwaardigheid van seksuele gerichtheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van een Ugandese vrouw tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, die stelt lesbisch te zijn, heeft op 4 juli 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 30 juni 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 9 februari 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank overweegt dat eiseres inmiddels een verblijfsvergunning regulier heeft verkregen, wat haar procesbelang bij de asielaanvraag bevestigt. Eiseres legt een relaas voor waarin zij haar lesbische geaardheid en de problemen die zij in Uganda heeft ervaren uiteenzet. De staatssecretaris heeft echter de geloofwaardigheid van haar verklaringen over haar seksuele gerichtheid en de daarmee samenhangende problemen in twijfel getrokken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig zijn, onder andere door inconsistenties in haar relaas en de afwezigheid van bewijs voor de gestelde vervolging.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is en de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan de geloofwaardigheid van asielverhalen worden gesteld, vooral in zaken die betrekking hebben op seksuele geaardheid en de daarmee samenhangende risico's in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12270

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,V-nummer: [V-nummer 1] ,

mede voor haar minderjarige kind
[naam minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1 minderjarige 1] 2019,
V-nummer [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres stelt van Ugandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1990. Zij heeft op 4 juli 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 30 juni 2021 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [persoon A] als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
1. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres weet sinds 2006 dat zij lesbisch is. In 2007 kreeg zij een lesbische relatie met [persoon B] . Die relatie heeft twee jaar geduurd. In 2008 is eiseres van school gestuurd nadat zij daar met [persoon B] onder de douche werd betrapt. Eiseres is daarna - in 2009 - naar een andere school gegaan. In 2009 kreeg eiseres een lesbische relatie met [persoon C] . In 2010 is eiseres vanwege haar geaardheid (opnieuw) van school gestuurd en heeft haar oma haar uit huis gezet. Van 2010 tot 2012 heeft eiseres bij [persoon D] gewoond met wie zij in 2012 een kind kreeg. In 2011 hervond zij het contact met [persoon C] . Sinds 2012 woont eiseres samen met haar; zij zijn in 2015 echter door hun huisbaas uit huis gezet. In september 2015 zijn eiseres en [persoon C] bij [persoon E] gaan wonen, met wie eiseres om financiële en praktische redenen een relatie had. [persoon E] werd voorgehouden dat [persoon C] de zus van eiseres was. In 2016 is [persoon C] op zichzelf gaan wonen. Op 5 juli 2018 kwam [persoon E] onverwachts naar huis en zag hij eiseres en [persoon C] knuffelen. [persoon E] heeft hen toen geslagen, de politie gebeld en hen in huis opgesloten. Eiseres en [persoon C] zijn toen door de achterdeur ontsnapt, waarna [persoon E] hen meermaals telefonisch heeft bedreigd. Eiseres is vervolgens op 9 oktober 2018 met hulp van een smokkelaar en met een Duits visum uit Uganda gevlucht. Bij terugkeer naar Uganda vreest eiseres te worden gearresteerd door de politie en te worden gevonden door [persoon E] , aldus eiseres.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1) identiteit en nationaliteit;
2) seksuele gerichtheid;
3) problemen vanwege seksuele gerichtheid.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de verklaringen over relevant element 1 geloofwaardig zijn, maar de verklaringen over relevante elementen 2 en 3 ongeloofwaardig. Eiseres is geen verdragsvluchteling en zij loopt geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Zij komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres komt ook niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en zij krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Het besluit geldt ook als terugkeerbesluit, aldus de staatssecretaris.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep, omdat de staatssecretaris in het verweerschrift heeft aangegeven dat eiseres inmiddels in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familielid van een EU-onderdaan’. Deze verblijfsvergunning is aan eiseres verleend voor verblijf bij haar Nederlandse kind, [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2021. Met de verlening van de door eiseres gewenste asielvergunning komt zij in een gunstiger positie doordat dit verblijfsrecht niet afhankelijk is van haar kind. Daarmee is het procesbelang gegeven. De rechtbank wijst hierbij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3171, r.o. 3.1, en van 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2612, r.o. 2.
Onderzoek naar seksuele gerichtheid
4. Eiseres betoogt in beroep dat de staatssecretaris in de gehoren onvoldoende heeft doorgevraagd en dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met wat er in de correcties en aanvullingen naar voren is gebracht.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat er zowel een nader gehoor als een aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden, waarbij de staatssecretaris onder andere uitgebreid heeft doorgevraagd op de verklaringen van eiseres over de ontdekking van haar gestelde seksuele gerichtheid en de acceptatie daarvan, de gevoelens van eiseres daarbij, de relaties met [persoon B] en [persoon C] , de samenwoning met [persoon C] , [persoon D] en [persoon E] , de gestelde betrapping door [persoon E] en de daaropvolgende ontsnapping uit het huis en de vlucht uit Uganda, en de kennis van de lbhti-gemeenschap in Uganda en Nederland. Eiseres heeft zelf aan het einde van het aanvullend gehoor verklaard dat zij niets heeft toe te voegen aan wat daar is besproken. Eiseres is gelet op het voorgaande voldoende in de gelegenheid gesteld om haar asielrelaas zo volledig mogelijk naar voren te brengen.
4.2.
De staatssecretaris heeft verder in algemene zin de correcties en aanvullingen voldoende bij zijn besluitvorming betrokken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3460, r.o. 8.3, volgt dat van de vreemdeling een deugdelijke verklaring kan worden verwacht voor het feit dat hij of zij essentiële punten van zijn of haar asielrelaas pas in de correcties en aanvullingen correct naar voren heeft gebracht. De staatssecretaris stelt dus terecht dat van eiseres wordt verwacht dat zij kan toelichten waarom het gecorrigeerde onjuist in het rapport van gehoor terecht is gekomen. De enkele stelling achteraf dat eiseres iets tijdens het gehoor niet heeft verklaard, is daartoe niet voldoende.
4.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de staatssecretaris in de gehoren voldoende heeft doorgevraagd en in algemene zin voldoende rekening heeft gehouden met wat er in de correcties en aanvullingen naar voren is gebracht.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid seksuele gerichtheid
5. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris de door haar gestelde seksuele gerichtheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, dan wel dit onvoldoende heeft gemotiveerd.
Beleid
5.1.
De staatssecretaris heeft zich voor de beoordeling van de geloofwaardigheid gebaseerd op de Werkinstructie 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd (WI 2019/17). De staatssecretaris vraagt volgens WI 2019/17 vooral naar de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de gebeurtenissen voor de vreemdeling hebben gehad; de staatssecretaris is op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. Voor de beoordeling geven de volgende thema’s richting aan: privéleven; huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact of kennis van lhtbi groepen; contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie; en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt ligt op de gegeven antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.
Privéleven
5.2.
De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiseres ongerijmd, wisselend, vaag en onwaarschijnlijk over de ontdekking van haar seksuele gerichtheid en haar gevoelens daarbij heeft verklaard.
5.2.1.
Eiseres heeft verklaard dat zij in 2005 merkte dat zij anders was dan de andere meisjes. Zij wilde graag met jongens spelen en jongensdingen doen, zoals voetballen. Eiseres had daar een ongemakkelijk gevoel bij en zij was bang voor wat andere mensen over haar zouden denken. Zij had heel veel twijfels over wie zij echt was (aanvullend gehoor, p. 4). In 2006 kreeg eiseres seksuele voorlichting op school, waarbij ook werd verteld over homoseksualiteit. Eiseres merkte toen dat het over haar ging. Eiseres voelde zich onrustig, schaamde zich voor haarzelf, en dacht dat anderen haar doorhadden door haar gedrag. Eiseres vond het moeilijk dat zij als slecht werd gezien en niet geaccepteerd werd in haar cultuur (nader gehoor, p. 6, 7). Eiseres dacht dat anderen aan haar konden zien dat zij op meisjes viel en dit gaf haar een angstig gevoel. Zij voelde zich alleen en dacht dat zij als enige die gevoelens had (aanvullend gehoor, p. 6).
5.2.2.
Zoals de Afdeling bij uitspraak van 2 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1982, heeft overwogen, moet de vreemdeling bijvoorbeeld kunnen verklaren wat hij of zij op belangrijke momenten dacht en voelde.
Uit het voorgaande onder 5.2.1. blijkt dat eiseres dat in zekere mate heeft gedaan. Dat heeft de staatssecretaris ook erkend, omdat hij de gestelde schaamte in het voordeel van eiseres meeweegt. De staatssecretaris vindt echter dat eiseres met name ongerijmd heeft verklaard over haar angst voor betrapping na de seksuele voorlichting in 2006. Zij zou namelijk enerzijds verklaard hebben dat zij in 2006 al zoende en knuffelde met meisjes, terwijl zij anderzijds pas in 2007 met [persoon B] voor het eerst seksueel actief zou zijn geweest. Eiseres stelt echter terecht dat haar angst voor betrapping vooral zou hebben gezien op het feit dat zij meisjes aantrekkelijk vond en dat zij bang was dat anderen dat doorhadden. Dit volgt ook uit de onder 5.2.1 weergegeven verklaring in het aanvullend gehoor. Anders dan de staatssecretaris stelt, heeft eiseres de ontdekking van haar seksuele gerichtheid en de daaropvolgende angst voor betrapping niet zelf gekoppeld aan het zoenen en knuffelen met meisjes. Uit de gehoren in samenhang bezien blijkt namelijk duidelijk dat eiseres in 2006 tot het besef zou zijn gekomen dat zij lesbisch was, waarna zij in 2007 met [persoon B] voor het eerst is gaan zoenen en knuffelen. De staatssecretaris heeft – gelet op die samenhang – onvoldoende gemotiveerd waarom hij zoveel waarde hecht aan de algemene vraag wat eiseres met meisjes deed, waarop eiseres het algemene antwoord heeft gegeven wat zij met een meisje deed als zij haar aantrekkelijk vond (nader gehoor, p. 6). Dit klemt temeer nu niet is uitgesloten dat eiseres met haar antwoord niet doelde op de ontdekking van haar seksuele gerichtheid in 2006.
De staatssecretaris heeft ook gesteld dat eiseres heeft verklaard dat zij onrust voelde en dat zij dit refereerde aan haar angst voor betrapping. Inderdaad kan uit de verklaringen van eiseres worden opgemaakt dat de onrust in 2007 stopte, maar die verklaring ziet op de onrust die is ontstaan door de seksuele voorlichting en de ontdekking van de gestelde seksuele gerichtheid destijds. Dat eiseres heeft verklaard dat de onrustige gevoelens nooit helemaal zijn weggegaan en dat die later weer naar voren zijn gekomen door andere gebeurtenissen, maakt daarom nog niet dat er sprake is van een wisselende verklaring, zoals de staatssecretaris stelt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres over haar onrustige gevoelens navolgbaar en volgtijdelijk heeft verklaard.
5.2.3.
De staatssecretaris heeft verder meegewogen dat het onwaarschijnlijk is dat eiseres pas op haar zestiende aantrekkingskracht tot andere vrouwen heeft gevoeld, maar hij heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegelicht waarom dit zo onwaarschijnlijk is, te meer nu een en ander aan de orde was in een land waar homoseksuele gerichtheid niet wordt geaccepteerd en waarin dit in de taboesfeer hangt.
5.3.
Dat de staatssecretaris zijn standpunt over het thema ‘privéleven’ gelet op het voorgaande onvoldoende heeft gemotiveerd, betekent echter nog niet dat hij daarmee ook onvoldoende heeft gemotiveerd dat de gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig is. Weliswaar weegt de staatssecretaris dit thema altijd zwaar in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling, maar dit sluit niet uit dat genoemde argumenten in het kader van andere thema’s het integrale geloofwaardigheidsstandpunt van de staatssecretaris al kunnen dragen. Juist in dit geval is daar sprake van, nu de staatssecretaris de nadruk heeft gelegd op andere thema’s, met name het thema ‘huidige en voorgaande relaties.’ Zoals hierna zal blijken, kunnen die argumenten in het kader van andere thema’s het standpunt van de staatssecretaris dat de gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig is, wel dragen.
Relaties
5.4.
De staatssecretaris heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres vaag, inconsequent en ongerijmd heeft verklaard over haar relaties met [persoon B] , [persoon C] en [persoon E] .
5.4.1.
Wat betreft de gestelde
relatie met [persoon B]heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres algemeen en oppervlakkig heeft verklaard. Eiseres heeft wel verklaard over gemeenschappelijke hobby’s, interesses en activiteiten zoals het schrijven van gedichten en het zingen van liedjes voor [persoon B] , maar – ondanks doorvragen – niet gedetailleerd over de gevoelens van eiseres voor haar. Op de vraag wat eiseres aantrekkelijk aan [persoon B] vond, heeft eiseres bijvoorbeeld verklaard dat [persoon B] hard werkt, zorgzaam, rustig en lief is, en te vertrouwen is (nader gehoor, p. 10, aanvullend gehoor, p. 9-10). De staatssecretaris heeft erop kunnen wijzen dat de verklaringen niet duiden op méér dan een vriendschappelijke relatie. De stellingen van eiseres dat zij minderjarig was toen zij een relatie met [persoon B] had, dat zij in een beperkende omgeving van de kostschool verkeerde, en dat zij in een homofobe omgeving verkeerde, laten onverlet dat zij bij een liefdesrelatie ook over haar gevoelens zou moeten kunnen verklaren.
Ook heeft de staatssecretaris het gelet op de gestelde liefdesrelatie ongerijmd kunnen vinden dat eiseres geen contact meer met [persoon B] heeft gezocht na de betrapping op school. De staatssecretaris heeft dat abrupte einde van de relatie – ook in de context van de situatie voor homoseksuelen in Uganda – ongerijmd kunnen vinden met de gestelde aard en duur daarvan. Zij had immers telefonisch of via e-mail contact met [persoon B] kunnen zoeken. De verklaring van eiseres dat zij niet wist waar [persoon B] woonde, strookt bovendien niet met de verklaring dat zij niet naar het huis van [persoon B] durfde te gaan (aanvullend gehoor, p. 11), wat er op lijkt te duiden dat zij wél wist waar [persoon B] woonde.
5.4.2.
Wat betreft de gestelde
relatie met [persoon C]heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet consistent kan verklaren over wanneer de relatie begon. Aanvankelijk heeft eiseres verklaard dat de relatie in 2009 begon (aanmeldgehoor, p. 9). Uit de context van de vragen in het gehoor blijkt duidelijk dat hier naar het begin van de gestelde liefdesrelatie is gevraagd. In de correcties en aanvullingen op het aanvullend gehoor (p. 1 en 2) heeft eiseres vervolgens echter aangegeven dat de relatie pas in 2011 begon. In de zienswijze heeft eiseres dit vervolgens weer proberen te onderscheiden in het moment van vriendschap (2009), de liefdesverklaring (2010), en het begin van de romantische relatie (2011). De staatssecretaris heeft dit niet hoeven volgen, alleen al omdat eiseres dit onderscheid zelf niet zo sterk heeft gemaakt.
Daarbij komt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres slechts algemeen over haar gevoelens voor [persoon C] kan verklaren. Dat heeft eiseres op zichzelf ook niet betwist. Zij heeft namelijk gesteld dat de hoormedewerker hierop had moeten doorvragen en dat het niet altijd makkelijk is om onder woorden te brengen wat in het hart omgaat. De staatssecretaris heeft echter wel degelijk doorgevraagd op de verklaringen van eiseres over de gevoelens voor [persoon C] (nader gehoor, p. 11-13, aanvullend gehoor, p. 13). Desondanks is eiseres blijven steken in verklaringen die zij ook precies zo over [persoon B] heeft afgelegd, namelijk dat zij een hardwerkende vrouw is en rustig is (nader gehoor, p. 12). Ook heeft eiseres verklaard dat de relatie met [persoon C] zo bijzonder is door de tijd dat zij samen zijn gebleven. Het verschil in de relatie met [persoon B] zou zijn: “liefde voor iemand” (aanvullend gehoor, p. 13). De rechtbank erkent dat het moeilijk is om onder woorden te brengen wat er in je hart omgaat, maar zoals onder 5.2.2 al is overwogen moet de vreemdeling wel kunnen uitleggen wat hij/zij op belangrijke momenten voelde. De staatssecretaris heeft kunnen vinden dat eiseres dat nu onvoldoende heeft gedaan, juist gelet op de belangrijke positie die [persoon C] volgens eiseres innam in haar leven (een gestelde liefdesrelatie van zo’n acht jaar).
Zoals verweerder heeft overwogen betekent het feit dat eiseres met [persoon C] op foto’s staat, bovendien niet dat zij ook een liefdesrelatie met elkaar hebben.
Verder heeft de staatssecretaris het ongerijmd kunnen vinden dat eiseres enerzijds stelt een langdurige romantische relatie met [persoon C] te hebben gehad, terwijl zij anderzijds niet bijzonder betekenisvol kan verklaren over de periode na [persoon C] ’s vertrek uit Uganda. Zo is niet gebleken dat eiseres na haar vertrek uit Uganda nog contact met haar heeft gezocht en weet eiseres niet waarom [persoon C] naar Dubai is vertrokken in plaats van naar Nederland is gekomen (aanvullend gehoor, p. 12). Pas ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij via het Rode Kruis en Facebook contact met [persoon C] heeft gezocht.
5.4.3.
Wat betreft de gestelde
relatie met de man [persoon E]heeft de staatssecretaris het ongerijmd kunnen vinden dat eiseres heeft verklaard dat hij “de man [is] waar ik nu mee ben” (nader gehoor, p. 8). De enkele stelling in de correcties en aanvullingen dat zij dit niet heeft gezegd, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris kon voornoemde verklaring ongerijmd vinden omdat eiseres ook heeft verklaard dat zij juist is gevlucht voor [persoon E] en dat zij sinds haar vertrek uit Uganda niets meer van hem heeft gehoord (nader gehoor, p. 15). Dat deze relatie met [persoon E] niet affectief was, zoals de staatssecretaris ter zitting erkent, doet aan voornoemde ongerijmdheid niet af.
5.5.
Gelet op het voorgaande kon de staatssecretaris zich op het standpunt stellen dat met name de vage en ongerijmde verklaringen over de relaties met mannen en vrouwen zwaar aan eiseres worden aangerekend, omdat dit een belangrijk onderdeel is van haar relaas.
Kennis van lhbti-gemeenschap in Uganda en Nederland
5.6.
De staatssecretaris heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij enige kennis heeft van lbhti-organisaties in Uganda. Ook draagt het volgens de staatssecretaris in positieve zin bij aan de geloofwaardigheid dat eiseres activiteiten voor lbhti in Nederland heeft bijgewoond en dat zij kennis heeft van de siuatie voor lhbti in Nederland. Zo wordt op basis van de overgelegde documenten ook gevolgd dat eiseres heeft deelgenomen aan activiteiten van Open Closet. De staatssecretaris heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat deze activiteiten slecht in beperkte mate in positieve zin meewegen, omdat eenieder mee kan doen aan deze activiteiten. Juist omdat eiseres gelet op het voorgaande (zie 5.5) onvoldoende over haar gestelde seksuele gerichtheid heeft verklaard, kunnen die activiteiten niet afdoen aan het geloofwaardigheidsoordeel van de staatssecretaris (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2487).
Conclusie geloofwaardigheid
5.7.
Al het voorgaande in samenhang bezien (zie met name 5.3 en 5.5) heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat de door eiseres gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig is. De rechtbank voegt daar ten overvloede nog aan toe dat uit het verweerschrift is gebleken dat eiseres op 19 juli 2021 in Nederland nog een derde kind heeft gekregen. De staatssecretaris heeft toegelicht dat zij dit kind heeft gekregen met de Nederlandse man [persoon F] . Deze man heeft bij de aanvraag voor de onder 3 genoemde verblijfsvergunning aangegeven dat hij een liefdesrelatie met eiseres heeft. Eiseres ontkent dit en stelt dat zij – net als bij de eerdere relaties met de mannen [persoon D] en [persoon E] met wie zij ook kinderen heeft gekregen – geen affectieve relatie met [persoon F] had. De rechtbank stelt vast dat eiseres stelt niet biseksueel te zijn, maar lesbisch. Toch heeft zij nu al voor de derde keer met een man een kind gekregen. Deze keer niet in de homofobe omgeving van Uganda, maar in het vrije Nederland. Als zij ook hier weer voor financiële zekerheid en andere hulp een relatie wilde aangaan, had zij dat ook met een vrouw kunnen doen en daartoe geen kind hoeven te krijgen. De staatssecretaris heeft de relatie met deze man en het kind dat daaruit is voortgekomen niet in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling kunnen betrekken. Wel ziet de rechtbank hierin een bevestiging van voornoemde conclusie dat de staatssecretaris de gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
Geloofwaardigheid gestelde problemen
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris de door haar gestelde problemen ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, ongeloofwaardig heeft geacht.
6.1.
Eiseres heeft verklaard dat op 5 juli 2018 [persoon E] onverwachts naar huis kwam en zag dat eiseres en [persoon C] knuffelden. [persoon E] heeft hen toen geslagen, de politie gebeld en hen in huis opgesloten. Eiseres en [persoon C] zijn daarna met hulp van een huismeisje door de achterdeur ontsnapt, waarna [persoon E] hen meermaals telefonisch heeft bedreigd, aldus eiseres.
6.2.
De staatssecretaris stelt niet ten onrechte dat het een grote mate van toeval is dat door het knuffelen op de oprit de stoppen doorsloegen bij [persoon E] , waarna hij de politie zou hebben gebeld. Eiseres heeft immers verklaard dat [persoon E] toestemming had gegeven dat hij en [persoon C] samenwoonden, omdat eiseres [persoon C] had gepresenteerd aan [persoon E] als haar zus (nader gehoor, p. 7-8). [persoon E] wist dus dat eiseres en [persoon C] in zijn huis woonden en dacht dat zij zussen waren, maar toch sloegen de stoppen door bij een enkele knuffel. De stelling van eiseres dat er een verschil is in een vriendschappelijke omhelzing (tussen zussen) en een knuffel, volgt de rechtbank niet. Van een betrapping op homoseksuele handelingen is geen sprake. Dat eiseres daarna zou zijn opgesloten in het huis en vervolgens is ontsnapt door de achterdeur met hulp van het huismeisje, heeft de staatssecretaris ook niet hoeven volgen. Hij kon namelijk de zeer eenvoudige ontsnapping ongerijmd vinden met de gestelde woede en het bellen van de politie door [persoon E] . Het had voor de hand gelegen als [persoon E] meer moeite had gedaan om eiseres vast te houden.
6.3.
Daarbij komt het volgende. Eiseres heeft verklaard dat zij samen met [persoon E] haar tweede kind [naam minderjarige 1] heeft gekregen. Aanvankelijk heeft eiseres verklaard dat dit kind op [geboortedatum 1 minderjarige 1] 2019 is geboren (aanmeldgehoor, p. 10), daarna op [geboortedatum 2 minderjarige 1] 2019 (nader gehoor, p. 9), wat is gecorrigeerd tot [geboortedatum 1 minderjarige 1] 2019 (correcties en aanvullingen nader gehoor, p. 2), terwijl zij later weer heeft gesteld dat het [geboortedatum 2 minderjarige 1] 2019 moet zijn (zienswijze, p. 8). In het verweerschrift heeft de staatssecretaris nog vermeld dat eiseres in een procedure in het kader van mensenhandel in de zienswijze van 26 april 2019 nog heeft aangegeven dat zij op dat moment hoogzwanger was en dat de uitgerekende datum rond 29 april 2019 zou zijn (wat dus weer duidt op geboortedatum [geboortedatum 1 minderjarige 1] 2019). Deze tegenstrijdige verklaringen zijn van belang omdat eiseres heeft verklaard dat zij op 5 juli 2018 voor [persoon E] op de vlucht is geslagen. Als eiseres op 3 mei 2019 van een kind van [persoon E] is bevallen (10 maanden na de genoemde vluchtdatum), dan zou eiseres dus na 5 juli 2018 nog (seksueel) contact met [persoon E] hebben gehad. De staatssecretaris stelt niet ten onrechte dat dit de ongeloofwaardigheid van het relevante element onderstreept.
6.4.
De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.