ECLI:NL:RVS:2021:2093

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
202102791/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 april 2021 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 9 april 2021 in bewaring gesteld door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring opgeheven moest worden en kende schadevergoeding toe aan de vreemdeling. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 1 september 2021 waren zowel de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.E.J.M. van den Toorn, als de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en de rechtsvraag over het zicht op uitzetting naar Algerije beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was, wat leidde tot de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak van de Raad van State, gedaan op 17 september 2021, bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.870,00 bedroegen. De uitspraak werd vastgesteld door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, met de griffier aanwezig. De voorzitter en de griffier waren verhinderd de uitspraak te ondertekenen, maar de uitspraak werd openbaar gemaakt op de genoemde datum.

Uitspraak

202102791/1/V3.
Datum uitspraak: 17 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 20 april 2021 in zaak nr. NL21.5596 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 20 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft het hoger beroep aangevuld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2021, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.E.J.M. van den Toorn, advocaat te Made, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, zijn verschenen. Voorts is ter zitting M.J. Baljeu, werkzaam bij de Directie Internationale Aangelegenheden van de Dienst Terugkeer en Vertrek, verschenen.
Overwegingen
1.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2021:2092, beantwoord. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief faalt. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.870,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021
347-922