202007159/1/A3.
Datum uitspraak: 28 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 februari 2020 in zaak nr. 19/1538 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van bestuur van de Universiteit Utrecht.
Procesverloop
Bij uitspraak van 17 februari 2020 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het door het college niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, gegrond verklaard. De rechtbank heeft het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, zelf in de zaak voorziend het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). Bij uitspraak van 24 december 2020 in zaak nr. 20/942 AW heeft de CRvB zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de beroepsgronden van [appellant] aangaande de verwerking van zijn persoonsgegevens door het college en bepaald dat het hoger beroep in zoverre met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar de Afdeling wordt doorgezonden. De CRvB heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd voor zover deze voor het overige is aangevochten.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2021, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.E. Grimmelikhuijsen, bijgestaan door mr. R. Mansfeld en mr. C.W. Oudenaarden, beiden advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft het college bij brief van 20 december 2018 verzocht hem uitsluitsel te geven over een door hem vermeende overplaatsing van zijn functie op 1 januari 2009 van de afdeling Nanophotonics naar het organisatieonderdeel met de code BE6NSNAPD. [appellant] heeft hierbij gesteld dat zijn formatieplaats niet zonder zijn medeweten en instemming mag worden gewijzigd en dat zijn persoonsgegevens niet eenzijdig, zonder kennisgeving en mogelijkheid van bezwaar en beroep mogen worden gewijzigd. Hij heeft het college een termijn gesteld voor een reactie op zijn schrijven en meegedeeld dat hij het uitblijven van een reactie zal aanmerken als een bevestiging dat de overplaatsing van zijn functie heeft plaatsgehad. Verder heeft hij meegedeeld dat hij zich het recht voorbehoud op correctie van alle wijzigingen die zonder zijn medeweten en instemming in zijn persoonsgegevens zijn aangebracht.
Het college heeft bij brief van 17 januari 2019 aan [appellant] meegedeeld dat wat hij in de brief van 20 december 2018 naar voren brengt, is behandeld in diverse juridische procedures tot en met de Centrale Raad van Beroep en de Raad van State en daarom voor het college geen aanleiding geeft om stappen te ondernemen.
[appellant] heeft vervolgens een bezwaarschrift ingediend.
Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de overplaatsing van zijn functie en alle navolgende wijzigingen in het personeelsdossier bij de universiteit die zonder zijn medeweten en zonder kennisgeving zijn doorgevoerd.
Aangevallen uitspraak
2. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het door het college niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De rechtbank heeft, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een besluit tot overplaatsing of van een met een besluit gelijk te stellen handeling in de zin van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Uitspraak van de CRvB van 24 december 2020
3. De CRvB heeft in de hiervoor vermelde uitspraak van 24 december 2020 overwogen dat de door [appellant] gestelde overplaatsing van zijn functie per 1 januari 2009, aan de orde is geweest in de procedures betreffende een derde en vierde verzoek van [appellant] om herziening van de uitspraak van de CRvB van 4 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6178, waarbij het hoger beroep van [appellant] tegen zijn reorganisatieontslag bij de universiteit per 1 juli 2008, ongegrond is verklaard. De CRvB heeft bij uitspraak van 13 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1424, op het derde herzieningsverzoek, overwogen dat het college heeft toegelicht dat de door [appellant] overgelegde stukken met persoonsgegevens over zijn persoon uit de personeelsadministratie van de universiteit, uitdraaien zijn uit het administratieve automatiseringssysteem SAP (hierna: SAP-systeem). Na een reorganisatie is in dit systeem de naam van [appellant] per 1 juli 2008 vermeld onder de aanduiding Nanophotonics en per 1 januari 2009 onder de aanduiding Physics of Devices. Volgens het college gaat het om een kostenplaatstoewijzing ten behoeve van de financiële administratie. Per 1 juli 2008 zijn alle medewerkers van het onderzoeksprogramma SID administratief omgezet naar de kostenplaats Nanophotonics. Per 1 januari 2009 zijn deze medewerkers omgezet naar de kostenplaats BE6NSNAPD/Physics of Devices. Deze omzetting was het gevolg van een herstructurering van het SAP-systeem, waarbij uit efficiëntie-overwegingen het aantal kostenplaatseenheden is teruggebracht van vijftien naar zes. Na deze reorganisatie bleef de kostenplaats BE6NSNAPD/Physics of Devices bestaan. De nieuwe kostenplaatsindeling gold voor alle medewerkers van het voormalige onderzoeksprogramma SID, dus ook voor diegenen van wie de functie bij de reorganisatie in 2008 was opgeheven en voor wie nog kosten geboekt moesten worden. Omdat het een louter administratieve handeling betrof, waarbij slechts de administratieve kostenplaatstoewijzing is gewijzigd ten behoeve van een overzichtelijke financiële administratie, zijn de medewerkers hierover niet ingelicht. De herschikking van de administratieve kostenplaatstoewijzing heeft geen enkel gevolg voor de rechtspositie en zegt dus niets over de rechtspositie van [appellant], aldus het college. De CRvB heeft bij de uitspraak van 13 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1424, geen aanleiding gezien om te twijfelen aan wat het college op dit punt heeft verklaard. In de uitspraak van de CRvB van 4 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3077, op het vierde herzieningsverzoek van [appellant], is naar voormeld oordeel verwezen. In de uitspraak van 24 december 2020 heeft de CRvB geoordeeld dat wat [appellant] in deze procedure naar voren heeft gebracht geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. Hoger beroep
4. [appellant] betoogt, voor zover hier van belang, dat de rechtbank zijn bezwaar tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens in het personeelsdossier van de universiteit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit een uittreksel uit het SAP-systeem blijkt dat in de personeelsadministratie van de universiteit met ingang van 1 januari 2009 zijn functie niet langer bij de organisatie-eenheid Nanophotonics, maar bij de eenheid BE6NSNAPD/Physics of Devices is ondergebracht.
Volgens [appellant] is deze gegevensverwerking niet aan hem meegedeeld en daarom onrechtmatig, zodat de functie ook na 1 januari 2009 deel van de organisatie-eenheid Nanophotonics is blijven uitmaken.
4.1. Anders dan het college heeft aangevoerd, kan uit het bezwaarschrift worden afgeleid dat [appellant] zich daarin niet alleen heeft gericht tegen de door hem gestelde overplaatsing van zijn functie bij de universiteit per 1 januari 2009, waarover de CRvB op 24 december 2020 in hoger beroep uitspraak heeft gedaan, maar ook tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens in de personeelsadministratie bij de universiteit. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank zijn bezwaar in zoverre ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2. [appellant] wijst in verband met de door hem gestelde onjuiste verwerking van zijn persoonsgegevens op artikel 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Per 25 mei 2018 is die wet vervallen en is van toepassing de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
In deze procedure, die met de brief van [appellant] van 20 december 2018 is aangevangen, is de AVG van toepassing.
4.3. Hoewel volgens [appellant] de verwerking van zijn persoonsgegevens in de personeelsadministratie van de universiteit, waarbij met ingang van 1 januari 2009 zijn naam bij de organisatie-eenheid BE6NSNAPD/Physics of Devices is ondergebracht, onrechtmatig en onjuist is, heeft hij niet verzocht om correctie of wissing van de gegevens, overeenkomstig de artikelen 16 en 17, eerste lid, van de AVG.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld bezwaar te maken tegen een fictieve weigering van het college om tot die correctie of wissing over te gaan, kan dat bezwaar daarom niet slagen. Voor het bezwaar van [appellant] dat de verwerking van zijn persoonsgegevens moet worden geacht niet te hebben plaatsgevonden omdat deze onrechtmatig is, valt geen rechtsgrond aan te wijzen.
4.4. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat het college niet heeft voldaan aan de verplichting uitsluitsel te geven over de verwerking van de hem betreffende persoonsgegevens en inzage daarin te geven, wordt ten overvloede opgemerkt dat de Afdeling bij uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4200, heeft overwogen dat het college bij brief van 6 november 2015 aan [appellant] een uitdraai heeft verstrekt van alle persoonsgegevens zoals het college deze heeft verzameld in het personeelsdossier en heeft verwerkt in het SAP-systeem en daarmee heeft voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. 5. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar van [appellant], voor zover dit ziet op de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens in de personeelsadministratie van de universiteit, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf het bezwaar van [appellant] in zoverre ongegrond te verklaren. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats van het door de rechtbank vernietigde besluit treedt. Dit betekent dat het college geen besluit hoeft te nemen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 februari 2020 in zaak nr. 19/1538, voor zover de rechtbank, zelf in de zaak voorziend, het door [appellant] bij het college van bestuur van de Universiteit Utrecht gemaakte bezwaar, voor zover dit ziet op de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens in de personeelsadministratie van de universiteit, niet-ontvankelijk heeft verklaard;
III. verklaart het bezwaar van [appellant] in zoverre ongegrond;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bij de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 februari 2020 in zaak nr. 19/1538 vernietigde besluit.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021
598.
BIJLAGE
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 16
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 17
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
[-]
d. de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
[-]