ECLI:NL:CRVB:2018:3077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
18-1097 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake ontslag van ambtenaar bij Universiteit Utrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 4 april 2013. Verzoeker, die sinds 1987 in dienst was van de Universiteit Utrecht, had verzocht om herziening van de uitspraak die zijn ontslag per 1 juli 2010 bevestigde. Het college van bestuur van de Universiteit Utrecht had eerder besloten om de functie van verzoeker op te heffen, wat leidde tot zijn ontslag. Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening van de uitspraak rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldeden aan de vereisten van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat de eerder gemaakte keuzes van het college op zakelijke en objectieve gronden berustten en dat de functie van verzoeker daadwerkelijk was komen te vervallen door de beëindiging van het onderzoeksprogramma waaraan hij was verbonden. De Raad wees het verzoek om herziening af, omdat de overgelegde stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar om onjuist gebleken feitelijke uitgangspunten te corrigeren. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van griffier L.V. van Donk.

Uitspraak

18.1097 AW, 18/1098 AW

Datum uitspraak: 4 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 4 april 2013, 11/2789 AW, 11/2790 AW, 11/2791 AW en 11/2792 AW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van bestuur van de Universiteit Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de bovenvermelde uitspraak van de Raad.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft het verzoek nader aangevuld en nader stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Verzoeker is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.M.J. van de Pas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker was sinds 1987 in dienst van de Universiteit Utrecht, waar hij laatstelijk werkzaam was in de functie van [naam functie] bij het onderzoeksprogramma [onderzoeksprogramma 1] onderdeel van het departement [departement] van de faculteit [faculteit] . Bij besluit van 8 juli 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 december 2008, heeft het college de functie van verzoeker per 1 juli 2008 opgeheven. Bij besluit van 15 februari 2010 heeft het college verzoeker met ingang van 20 mei 2010 ontslag verleend op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten. Bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2010 is het ontslag gehandhaafd, zij het dat de ontslagdatum nader is bepaald op 1 juli 2010.
1.2.
Bij de uitspraak van 4 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6178, waarvan thans herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
31 maart 2011, 09/390, 10/2258, 10/3647, 10/4325, bevestigd. Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beroepen tegen de besluiten van
18 december 2008 en 23 juni 2010 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij zijn beoordeling tot uitgangspunt genomen dat het reorganisatieplan departement [departement] , waarbij onder meer het onderzoeksprogramma [onderzoeksprogramma 1] is beëindigd, rechtmatig is. De Raad heeft daarbij aangetekend dat voldoende duidelijk is dat de door het college gemaakte keuzes op zakelijke en objectieve gronden berusten. Uitgaande van het reorganisatiebesluit en de opheffing van het onderzoeksprogramma [onderzoeksprogramma 1] waaraan verzoeker verbonden was, heeft de Raad vervolgens vastgesteld dat de functie van verzoeker is komen te vervallen, nu zijn onderzoeksgebied is komen te vervallen. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat verzoeker geen deel uitmaakte van het onderdeel van [onderzoeksprogramma 1] dat zich bezighield met de ontwikkeling van [product] welk onderdeel het college wenste te handhaven en wenste in te bedden in het nieuwe onderzoeksprogramma [onderzoeksprogramma 2] . De Raad is tot de conclusie gekomen dat het samenstel van werkzaamheden dat aan verzoeker was opgedragen met het verdwijnen van het onderzoeksprogramma [onderzoeksprogramma 1] is komen te vervallen. De Raad heeft tot slot geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot gebruikmaking van zijn ontslagbevoegdheid op de gebezigde grond.
1.3.
Bij uitspraken van 26 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2180), 29 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3772) en 13 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1424) heeft de Raad eerdere verzoeken om herziening van de uitspraak van 4 april 2013 afgewezen.
2.1.
Aan het thans te beoordelen verzoek om herziening - dat zich, evenals de eerdere verzoeken, enkel richt tegen de onder 1.2 weergegeven onderdelen van de uitspraak van
4 april 2013 - heeft verzoeker andermaal ten grondslag gelegd dat de uitspraak van 4 april 2013 ten onrechte berust op het uitgangspunt dat zijn functie van [naam functie] bij het onderzoeksprogramma [onderzoeksprogramma 1] per 1 juli 2008 is komen te vervallen en dat die functie niet in aanmerking kwam voor inbedding in het nieuwe onderzoeksprogramma [onderzoeksprogramma 2] .
2.2.
Volgens verzoeker heeft het college geschriften - mutatieverslagen en mutatielijsten - opgemaakt over beoogde veranderingen in de personeelsadministratie, maar dit niet gemeld. Verzoeker heeft in dit verband onder meer verwezen naar het door hem overgelegde document ‘Raadplegen in SAP-HR’. Als deze mutatieverslagen en/of mutatielijsten - zoals beschreven in document ‘Raadplegen in SAP-HR’ - worden goedgekeurd, worden het besluiten. Het college heeft vanaf 2003 verzuimd deze mutaties/besluiten aan verzoeker bekend te maken. Ook van verzoekers plaatsing met ingang van 1 juli 2008 bestaat een goedgekeurd mutatieverslag. Bedoelde plaatsing had het oogmerk van interne overplaatsing. Het college heeft het hierop betrekking hebbende besluit echter achtergehouden en heeft de Raad misleid met de stellige bewering dat verzoekers functie na 1 juli 2008 niet meer in de organisatie zou voorkomen en verzoeker van al zijn werkzaamheden en taken zou zijn vrijgesteld. Dit blijkt nu vals: het plaatsingsbesluit beoogde ongewijzigde overplaatsing, en dat sluit opheffing uit.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betrokken uitspraak te openen, maar strekt er in beginsel toe om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (uitspraak van
26 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2180).
3.3.
De Raad komt ten aanzien van het thans te beoordelen - vierde - verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 4 april 2013 niet tot een ander oordeel dan ten aanzien van de eerdere - onder 1.3 bedoelde - verzoeken om herziening. Zo al is voldaan aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, bevatten ook de in het kader van dit verzoek om herziening overgelegde stukken geen feiten en omstandigheden die voldoen aan het vereiste van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. De (administratieve) verklaringen alsmede de uitdraaien uit het administratieve systeem SAP en document ‘Raadplegen in SAP-HR’ waarop verzoeker zich beroept kunnen niet tot een ander oordeel leiden dan in de uitspraak van 4 april 2013 is neergelegd. Bedoelde verklaringen en gegevens laten onverlet de feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de geschillen tussen partijen door de Raad hebben meegewogen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn - onder 1.3 genoemde - uitspraken van 26 juni 2014, 29 oktober 2015 en 13 april 2017. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 13 april 2017 al heeft overwogen, is het door het college gehanteerde administratieve systeem SAP, welke afkorting staat voor Systemen, Applicaties en Producten, volgend aan de organisatie en niet leidend en kunnen aan de administratie in SAP geen rechtspositionele gevolgen worden ontleend. Overigens is namens het college ter zitting nog toegelicht dat SAP weliswaar de mogelijkheid kent van mutatieverslagen, maar dat het college van deze mogelijkheid in de praktijk geen gebruik maakt.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2506) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 3.1 bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.5.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.V. van Donk

JL