ECLI:NL:RVS:2020:306

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
201905519/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

Op 29 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, welke was gedaan op 13 juni 2019. De rechtbank had op 16 juli 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

In het hoger beroep klaagde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij onvoldoende had gemotiveerd waarom er voor de Hazara-bevolkingsgroep in Ghazni geen sprake zou zijn van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er in Ghazni sprake was van een dergelijke uitzonderlijke situatie. De staatssecretaris had terecht aangevoerd dat het behoren tot een etnische groep, zoals de Hazarabevolking, geen rol speelt bij de beoordeling van individuele asielrelazen.

Desondanks kon de uitspraak van de rechtbank niet worden vernietigd, omdat de staatssecretaris opnieuw moest bezien hoe hij het behoren tot de Hazarabevolkingsgroep in zijn beoordeling betrok. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201905519/1/V2.
Datum uitspraak: 29 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 juli 2019 in zaak nr. NL19.14160 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 16 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    In de grieven klaagt de staatssecretaris, kort samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ontoereikend heeft gemotiveerd waarom voor Hazara in Ghazni geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000.
2.    Gelet op wat de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat in Ghazni in Afghanistan sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie. Ook heeft de staatssecretaris terecht aangevoerd dat de omstandigheid dat de vreemdeling behoort tot de Hazarabevolkingsgroep hieraan niet afdoet, omdat individuele omstandigheden, zoals het behoren tot een etnische groep, geen rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2489).
2.1.    Hoewel hieruit voortvloeit dat de grieven terecht zijn voorgedragen, kan dit gelet op de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4202 niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. De staatssecretaris moet immers, zoals de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen, opnieuw bezien en duidelijk maken hoe hij het behoren tot de Hazarabevolkingsgroep betrekt bij de beoordeling van individuele asielrelazen.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020
307-897.