ECLI:NL:RBDHA:2021:15779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse Hazara op basis van ongeloofwaardige bekering en onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Afghaanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij bekeerd was tot het christendom en vreesde voor vervolging in Afghanistan vanwege zijn afvalligheid en zijn etniciteit als Hazara. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende concrete verklaringen had afgelegd over zijn bekering en de betekenis daarvan voor zijn leven. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend, maar zijn huidige aanvraag was gebaseerd op zijn bekering, die volgens de rechtbank niet overtuigend was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op vervolging in Afghanistan, en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag terecht was. De rechtbank wees erop dat het aan eiser was om zijn asielmotieven te onderbouwen en dat de verklaringen van derden niet voldoende inzicht gaven in zijn innerlijke motieven voor bekering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4404
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.4405, plaatsgevonden op 3 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Hosseini. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Standpunten van partijen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984. Hij heeft eerder op 27 september 2015, 17 januari 2017 en 26 november 2018 asielaanvragen ingediend. De huidige aanvraag is ingediend op 24 oktober 2019. Eiser heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bekeerd is tot het christendom. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest hij te worden gedood, omdat hij als afvallige moslim zal worden beschouwd. Voorts vreest eiser als Hazara te worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling. Eiser heeft verklaard dat een aantal neven van zijn vader om die reden is gedood.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Bekering tot het christendom.
Verweerder acht het eerste element geloofwaardig en het tweede element ongeloofwaardig.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd over zijn bekering, terwijl hij hierover preciezer had moeten kunnen verklaren. Eiser heeft verklaard dat hij zich al geruime tijd in het geloof had verdiept en dat hij uiteindelijk bekeerd is. Hij heeft echter niet inzichtelijk gemaakt hoe zijn geloof in die periode is gegroeid, bijvoorbeeld door de gevolgde bijbelstudie. Eiser heeft volgens verweerder slechts algemene verklaringen gegeven. Dat eiser niet kan lezen en dat hij zijn kennis opdoet door het luisteren naar verhalen, doet daaraan volgens verweerder niet af. Eiser heeft ook nagelaten zijn interesse voor het christendom te noemen bij zijn vorige aanvragen. Eiser heeft verklaard dat hij zich door zijn bekering gelukkiger en rustiger is gaan voelen en dat zijn psychische klachten verdwenen. Eiser heeft evenwel niet nader aangegeven wat dit voor hem betekent en in hoeverre dit heeft te maken met zijn bekering. Eiser heeft verklaard dat hij niet wil evangeliseren, omdat hij bang is verkeerde antwoorden te geven. Deze verklaring staat volgens verweerder haaks op zijn verklaring dat hij bij terugkeer in Afghanistan wel over het geloof wil vertellen. Verweerder ziet niet in dat hij in Afghanistan wel de goede antwoorden kan geven op vragen, terwijl hij deze in Nederland niet paraat zou hebben. De door eiser overgelegde verklaringen van derden geven verweerder geen inzicht in de innerlijke motieven van eiser voor zijn bekering.
Eiser is een Hazara uit Afghanistan. Volgens het geldende beleid kan eiser al met geringe indicaties aannemelijk maken dat met de problemen die hij heeft ondervonden op grond van zijn etniciteit sprake is van een gegronde vrees. Eiser heeft verklaard over wat zijn familieleden is overkomen. Hij heeft evenwel niet kunnen aangeven om wie het gaat, wanneer het is gebeurd en hij heeft ook geen nadere onderbouwing van de gestelde feiten gegeven. Met deze summiere verklaringen heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een geringe indicatie, zoals hier bedoeld. Verweerder neemt nog in aanmerking dat eiser langere tijd in Kabul heeft gewoond. Dit terwijl de incidenten die hij beschrijft, zijn familie in Wardak betreffen. Al met al concludeert verweerder dat de asielaanvraag dient te worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. Eiser heeft op 16 april 2021 en op 26 april 2021 de gronden van het beroep ingediend. Eiser voert aan dat hij meer heeft verklaard over zijn bekering en geloofsgroei dan verweerder bij het bestreden besluit heeft berokken. Er heeft een worsteling in zijn hoofd plaatsgevonden. Hierover heeft hij verklaard. Verweerder heeft de gebeurtenissen in een verkeerd tijdspad geplaatst. Zo heeft eiser pas aan anderen vragen over het geloof gesteld tot het moment waarop hij in het AZC ging wonen. Eiser heeft verklaard hoe dit bij hem is verlopen: het overkwam hem nadat hij een keer mee is gegaan naar de kerk. Na de afwijzing van zijn laatste asielaanvraag ervaarde hij het moment dat hij zich bekeerd voelde. Vanaf toen is hij verder in het geloof gegroeid. Hij heeft bijbelstudie gevolgd, gesprekken gehad en is gedoopt. Eiser meent dat hij aldus zijn geloofsproces voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser stond onder behandeling voor zijn psychische klachten. Door zijn bekering ervaarde hij dat zijn klachten verminderden en dat deze op een gegeven moment zelfs niet meer aanwezig waren. Eiser kreeg hierdoor rust. Bovendien was eiser minder boos, geïrriteerd en gespannen dan voorheen. Dit heeft eiser zo verklaard. Het betreft zijn persoonlijke situatie. Verweerder heeft volgens eiser niet gemotiveerd dat hij hiermee niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom voor hem dit een persoonlijk verschil maakt. Naarmate eiser zich meer betrokken voelde bij het christendom, namen zijn psychische klachten af. Eiser meent dat hij hiermee wel degelijk inzicht heeft verschaft in hoe zijn persoonlijke ervaring aan het christendom is gekoppeld.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat eiser niet goed kan lezen en al zijn verhalen van anderen moet horen. Ook heeft eiser moeite met het onthouden van dingen, helemaal sinds corona. Eiser heeft een verklaring
overgelegd van de Refajah Kerk te Groningen waarin dit wordt bevestigd. Verweerder had moeten kijken naar het feit dat eiser door zijn minimale geschooldheid, ongeletterdheid en taal een kwetsbare asielzoeker is. Verweerder had op dit punt maatwerk moeten leveren.
Verder is het eiser niet duidelijk waarom verweerder vindt dat hij te algemeen zou hebben verklaard over wat het christendom voor hem betekent. Eiser heeft immers verklaard dat het hem aanspreekt dat als iemand je een klap geeft, je die persoon dan ook je andere wang moet toekeren. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit te algemeen zou zijn. Verder heeft eiser verklaard dat het christendom ervoor gezorgd heeft dat zijn zonden zijn vergeven. Hij heeft rust gekregen. Eiser heeft eveneens verklaard dat hij geen psychische klachten meer heeft. Dit is wat het voor hem persoonlijk betekent dat hij rust heeft.
5. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder had moeten aannemen dat hij in Afghanistan behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Eiser heeft verklaard over zijn vermoorde neven en over zijn gevluchte stamgenoot [A] . Eiser heeft bij de zienswijze informatie overgelegd waaruit blijkt dat Hazara in mei 2019 door de Taliban zijn aangevallen. Dit heeft zich afgespeeld in het gebied waaruit eiser afkomstig is. Eiser stelt dat wanneer dit voor verweerder niet als geringe indicatie wordt aangenomen, verweerder in ieder geval tot de conclusie had moeten komen dat hij behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Eiser meent hoe dan ook een reëel risico te lopen op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Eiser voert verder aan dat hij in Afghanistan als Hazara is gediscrimineerd door de overheid. Zo had hij van een ambtenaar een handtekening nodig voor zijn werkplaats, maar hij kreeg dit niet. Ook werd hij als spleetoog uitgescholden. Voorts heeft eiser verklaard dat er in zijn gebied mensen wonen die Hazara aanvallen en die willen dat Hazara daar weg gaan.

Overwegingen

6. Het is in de eerste plaats aan eiser is om zijn asielmotieven kenbaar te maken en nader te onderbouwen. Verweerder hecht immers niet ten onrechte in het bijzonder waarde aan de antwoorden van eiser op vragen over de motieven voor en het proces van bekering. Daarnaast kunnen een doopcertificaat en andere schriftelijke verklaringen van een kerkelijke instantie of persoon dienen ter staving van een bekering. Dit neemt evenwel niet weg dat het aan eiser is om zelf tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en over het proces dat daartoe heeft geleid.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiser onvoldoende concreet heeft verklaard hoe hij tot het geloof is gekomen en wat dit concreet voor hem heeft betekend. Zo heeft eiser verklaard dat hij door het geloof rust heeft gevonden en dat zijn psychische klachten zijn verdwenen. Daar staat tegenover dat eiser er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat dit juist een gevolg van zijn bekering is geweest. Eiser stelt dat verweerder op bepaalde punten onvoldoende heeft doorgevraagd. Dit treft geen doel. Eiser heeft in de zienswijze en in beroep niet aangegeven op welke punten verweerder nader had moeten doorvragen. Eiser heeft ook niet aangegeven wat hij dan nader had willen verklaren.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op pagina 5 van het bestreden besluit heeft vermeld dat de omstandigheid dat eiser niet kan lezen en dat hij zijn kennis opdoet door het luisteren naar verhalen, niet afdoet aan het feit dat eiser slechts summiere kennis heeft. Van
belang is daarbij dat eiser ook heeft verklaard dat hij al geruime tijd in christelijke kringen verkeert, dat hij de kerkdiensten bezoekt, dat hij met kerkgangers spreekt en dat hij actief deelneemt aan Bijbelstudie. Verweerder mocht naar het oordeel van de rechtbank daarom verwachten dat eiser meer kennis heeft dan blijkt uit algemene verklaringen en verhalen. Bovendien geeft het feit dat eiser enige kennis heeft van het christendom nog geen blijk van een innerlijke diepgewortelde bekering tot dat geloof. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiser niet goed kan lezen en/of onthouden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft verklaringen van derden overgelegd ter ondersteuning van zijn gestelde bekering. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij onder 5. heeft overwogen met betrekking tot doopcertificaten en andere schriftelijke verklaringen van kerkelijke instanties of personen. Verweerder hoefde aan het doopcertificaat van eiser en de verklaringen van anderen over eiser niet de betekenis te geven die eiser daaraan gehecht wil zien. Dit certificaat en deze verklaringen geven namelijk geen inzicht in het innerlijk proces en de motieven voor bekering van eiser.
10. Het is niet in geschil dat eiser afkomstig is uit Wadak en dat hij enige tijd in Kabul heeft gewoond. Voorts is niet in geschil dat Hazara volgens het beleid van verweerder1 aangemerkt worden als risicogroep. Een vreemdeling die tot een risicogroep behoort, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden en leiden tot het aannemen van een gegronde vrees voor vervolging2.
11. Eiser heeft verwezen naar een incident waarover gerapporteerd is. Volgens eiser zijn neven van hem bij dat incident om het leven gekomen. Eiser heeft evenwel niet onderbouwd dat zijn neven daadwerkelijk bij dit incident zijn omgekomen. Verweerder stelt zich daarom niet ten onrechte op het standpunt dat het incident op zich geen geringe indicatie in vorenbedoelde zin oplevert. Dit geldt ook voor de gevluchte stamgenoot. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Voor zover eiser heeft willen betogen dat in de provincie Wardak een situatie bestaat als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn3, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 december 20194. Hierin heeft de ABRvS geoordeeld dat in Afghanistan, meer in het bijzonder in de provincie Wardak, geen sprake is van een dergelijke situatie. De rechtbank wijst er nog op dat individuele omstandigheden van eiser bij die beoordeling geen rol spelen5. In de omstandigheid dat de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) op 11 februari 20216 met een conclusie heeft genomen, ziet de
1. Paragraaf C7/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2 Paragraaf C2/3.2 van de Vc.
3 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking)
5 Zie in dit verband de uitspraak van de ABRvS van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:306.
6 zaaknummer C-921/19.
rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden totdat het Hof uitspraak heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

13. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.