ECLI:NL:RVS:2020:14

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
201904796/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 9 juli 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 27 mei 2019 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Younge, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in staat was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken door consistente verklaringen af te leggen. Hij heeft een intelligentieonderzoek overgelegd waaruit blijkt dat hij een laag IQ heeft en mogelijk een licht verstandelijke beperking. Dit kan invloed hebben op zijn vermogen om informatie te verwerken en te communiceren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling gegrond verklaard. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de conclusies van het intelligentieonderzoek en de overgelegde informatie. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar het vermogen van de vreemdeling om te verklaren. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep is gegrond verklaard en het besluit van 9 juli 2018 is vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201904796/1/V2.
Datum uitspraak: 8 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2019 in zaak nr. NL18.13496 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Younge, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken door consistente verklaringen af te leggen. In de conclusie van het door de vreemdeling overgelegde intelligentieonderzoek van i-Psy staat dat de vreemdeling een laag IQ heeft op grond waarvan een licht verstandelijke beperking kan worden aangenomen. Uit de ook door hem overgelegde iMMO informatie volgt dat mensen met een licht verstandelijke beperking problemen kunnen hebben met het verwerken en terughalen van informatie, dat zij vaak overschat worden en dat zij zich minder goed kunnen uiten over hun seksualiteit. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met die conclusie en de overgelegde informatie. Zij heeft niet onderkend dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar het vermogen van de vreemdeling om te verklaren en naar de vraag of de tegenstrijdigheden mogelijk het gevolg zijn van de licht verstandelijke beperking. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het besluit deugdelijk is gemotiveerd (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3234).
1.1.    De grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 9 juli 2018 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2019 in zaak nr. NL18.13496;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 9 juli 2018, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bosma
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020
572-920.