ECLI:NL:RBDHA:2019:5549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
NL18.13496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse homoseksuele man met een licht verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse man die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in 1990, heeft aangevoerd dat hij homoseksueel is en dat hij in Afghanistan problemen heeft ondervonden vanwege zijn geaardheid en zijn relatie met een jongen genaamd [A]. Hij heeft verklaard dat hij bedreigd is door de vader van [A] en dat hij problemen heeft gehad met de Taliban vanwege zijn werk als Engelse taalleraar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn, maar heeft de homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig geacht.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij licht verstandelijk beperkt is en dat dit invloed heeft op zijn vermogen om consistent te verklaren. Hij heeft een intelligentietest overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de resultaten van deze test niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij niet in staat is om consistent te verklaren. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de verslechterde veiligheidssituatie voor Tadzjieken in Kandahar verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen

[EISER], eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluit van 9 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. Khanna. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [GEBOORTEDATUM] 1990 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 13 januari 2016 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homo is en een jaar relatie had met een jongen genaamd [A] in Afghanistan. Eiser en [A] zijn op een gegeven moment tijdens een kus betrapt door de vader van de [A], die beiden geslagen heeft en eiser met de dood bedreigde. Naar aanleiding van de bedreiging is eiser bij zijn zus ondergedoken, waar hij vervolgens van zijn tante hoorde dat de vader van [A] samen met andere mannen meerdere malen aan de deur was gekomen, op zoek naar eiser. Eiser heeft voorts verklaard problemen met de Taliban te hebben ondervonden vanwege het geven van Engelse taallessen aan Afghaanse kinderen en voorts heeft hij problemen op zijn werk in de koekjesfabriek ondervonden als gevolg van de vroegere werkzaamheden van zijn vader.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eisers homoseksuele geaardheid, de relatie met [A] en de daaruit voortvloeiende problemen;
  • Problemen met de Taliban vanwege het geven van Engelse taallessen aan Afghaanse kinderen;
  • Problemen op het werk in de koekjesfabriek vanwege de vroegere werkzaamheden van eisers vader.
4. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Eisers homoseksuele geaardheid, zijn relatie met [A] en de daaruit voortvloeiende problemen, de problemen met de Taliban en de problemen op het werk zijn door verweerder ongeloofwaardig geacht.
5. In beroep heeft eiser – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser is licht verstandelijk beperkt en heeft daartoe een intelligentieonderzoek overgelegd, afgenomen op 19 december 2018. Verweerder heeft eisers beperking tot nu toe niet willen erkennen, waardoor de vragen tijdens de gehoren niet op een aangepaste wijze zijn gesteld. De beantwoording van deze vragen kan daarom niet als maatgevend worden beschouwd voor de beoordeling van de aanvraag.
Los daarvan heeft verweerder wel eisers herkomst geloofwaardig geacht maar in het bestreden besluit geen aandacht besteed aan de (verslechterde) veiligheidssituatie voor Tadzjieken in Kandahar en de discriminatie die zij ondervinden. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de door hem in beroep overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk Nederland. Eiser handhaaft tot slot zijn verklaringen omtrent zijn seksuele geaardheid en wijst erop dat zowel zijn geaardheid als zijn licht verstandelijke beperking ertoe leiden dat hij zeer kwetsbaar is in Afghanistan.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers relaas een groot aantal tegenstrijdigheden bevat. Eiser stelt zich echter in dit kader op het standpunt dat de tegenstrijdigheden voortkomen uit een licht verstandelijke beperking. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Het FMMU heeft op 25 januari 2017 ten behoeve van eiser een medisch advies afgegeven. Uit WI 2013/10 blijkt dat het doel van het medisch advies onder meer is het vaststellen van eventuele functionele beperkingen bij asielzoekers, die voortkomen uit medische problematiek en die zouden kunnen leiden tot het niet goed kunnen verklaren over het asielrelaas. Het FMMU heeft geconcludeerd dat eiser in staat is om gehoord te worden, nu er geen klachten zijn geconstateerd en er geen sprake is van beperkingen die relevant zijn voor het horen en/of beslissen. De FMMU-adviezen zijn deskundigenadviezen, waarbij verweerder erop mag vertrouwen dat deze zorgvuldig tot stand gekomen en inzichtelijk en concludent zijn. Het medisch advies van eiser is door eiser niet betwist. De rechtbank volgt verweerder in zijn conclusie dat het medisch rapport van het FMMU geen aanleiding voor de conclusie geeft dat bij eiser sprake zou zijn van een licht verstandelijke beperking. Ook het overgelegde patiëntendossier van het GCA geeft geen aanleiding om uit te gaan van een licht verstandelijke beperking. Dit is door eiser eveneens niet betwist. Voorts maakt een mailwisseling tussen het iMMO en de gemachtigde van eiser onderdeel uit van het dossier. Het iMMO heeft in de problematiek van eiser geen aanleiding gezien om een onderzoek uit te voeren. Na bestudering van eisers dossier heeft het iMMO gesteld dat
“deze jongen niet alles lijkt te begrijpen en er op dat vlak misschien problematiek is.”Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de mailwisseling onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat bij eiser sprake is van een licht verstandelijke beperking, daarbij ook in aanmerking genomen dat het iMMO eiser niet persoonlijk heeft onderzocht. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat noch uit het medisch advies van het FMMU, noch uit eisers patiëntendossier bij het GCA of de mailwisseling met het iMMO blijkt dat bij eiser sprake is van een licht verstandelijke beperking en hij om die reden niet in staat moet worden geacht consistent te verklaren. Het resultaat van de intelligentietest van 19 december 2018 leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de intelligentietest betekent dat eiser niet in staat is consistent te verklaren. Met verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser het gevolg zijn van een licht verstandelijke beperking en eiser daarom niet in staat moet worden geacht consistent te verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
7.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit geen aandacht heeft besteed aan de (verslechterde) veiligheidssituatie voor Tadzjieken in Kandahar en de discriminatie die zij ondervinden. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat zijn etnische afkomst voor hem een reden heeft gevormd om het land te verlaten. Bovendien is pas in de beroepsfase een beroep gedaan op de verslechterde veiligheidssituatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder – in het verweerschrift – terecht gesteld dat eisers beroep op de algemene situatie in Kandahar niet kan slagen. Verweerder heeft in dit kader van belang kunnen achten dat de bronnen die aan de overgelegde brief d.d. 20 februari 2018 van Vluchtelingenwerk Nederland ten grondslag liggen, enigszins gedateerd zijn en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bovendien bij uitspraken van 21 maart 2018 en 1 oktober 2018 heeft geoordeeld dat zich in heel Afghanistan geen uitzonderlijk situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (2011/95/EU) voordoet. Deze conclusie is onder andere gebaseerd op een aantal rapporten waarnaar ook is verwezen in de brief van Vluchtelingenwerk. Voorts heeft verweerder van belang kunnen achten dat de Afdeling bij haar uitspraak van oktober 2018 recentere bronnen heeft betrokken dan Vluchtelingenwerk in haar brief van 20 februari 2018. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekend gemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.