ECLI:NL:RVS:2019:801

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
201801239/1/A3 en 201801241/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kennisneming politiegegevens door leden van de Orde der Transformanten

In deze zaak gaat het om hoger beroep van vijfentwintig leden van de Orde der Transformanten tegen uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De leden hadden verzocht om kennisneming van politiegegevens die over hen zijn verwerkt. De korpschef van politie had dit verzoek deels toegewezen, maar de rechtbank verklaarde de beroepen van de leden gegrond en vernietigde het besluit van de korpschef, met de bepaling dat de rechtsgevolgen in stand blijven. De leden stelden dat zij geen inzage hadden gehad in gegevens van vóór 10 mei 2010, behalve in verband met een specifiek opsporingsonderzoek. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat de korpschef binnen zes weken na de uitspraak alsnog aan het verzoek van de leden moet voldoen door hen inzage te verlenen in alle over hen verwerkte gegevens van vóór 10 mei 2010. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de korpschef het verzoek om kennisneming van gegevens van vóór deze datum mocht afwijzen. De uitspraak benadrukt het recht op kennisneming van persoonsgegevens en de voorwaarden waaronder dit recht kan worden uitgeoefend.

Uitspraak

201801239/1/A3 en 201801241/1/A3.
Datum uitspraak: 13 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A], wonend te [woonplaats], en [appellante sub 1B], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 december 2017 in zaken nrs. 16/2836 en 16/8613 in de gedingen tussen:
[appellant sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] (hierna samen: [appellant sub 1A] en anderen)
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de korpschef een verzoek van vijfentwintig leden van de Orde der Transformanten, onder wie [appellant sub 1A] en anderen, om kennisneming van hen betreffende politiegegevens deels toegewezen.
Bij besluiten van 7 november 2016, 15 februari 2017, 4 april 2017 en 25 juli 2017 heeft de korpschef het besluit van 29 maart 2016 aangevuld.
Bij afzonderlijke uitspraken van 29 december 2017 heeft de rechtbank de door de vijfentwintig leden tegen het besluit van 29 maart 2016 ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1A] en anderen hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 19 november 2018, waar [appellante sub 1B] en [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, de andere appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. I. de Hoop, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.    Het ten tijde van belang geldende wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
Kern van de zaken
2.    De Orde der Transformanten is naar eigen zeggen een religieuze beweging waarvan de leden geloven dat God niemand hier voor niets laat zijn.
Bij brief van 8 februari 2016 hebben vijfentwintig leden van de Orde der Transformanten, onder wie [appellant sub 1A] en anderen, de korpschef verzocht om kennisneming van alle politiegegevens die de politie vanaf 2008 per verzoeker heeft verwerkt. In deze zaken gaat het onder meer om de vraag of de korpschef het verzoek van [appellant sub 1A] en anderen om kennisneming van gegevens van vóór 10 mei 2010 mocht afwijzen om reden dat aan hen al eerder toestemming is verleend om deze gegevens in te zien.
Voorgeschiedenis
2.1.    Bij brief van 10 mei 2010 hebben vijftig leden van de Orde, onder wie [appellant sub 1A] en anderen, aan de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, rechtsvoorganger van de korpschef, een verzoek op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) gedaan. Zij hebben de korpsbeheerder gevraagd of, en zo ja welke, politiegegevens over hen zijn vastgelegd. Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder meegedeeld dat ten aanzien van tweeëndertig personen geen politiegegevens zijn verwerkt, dat ten aanzien van twee andere personen inzage is gegeven in alle hen betreffende verwerkte politiegegevens en dat ten aanzien van de overige zestien personen kennisneming is geweigerd voor zover de verwerkte politiegegevens betrekking hebben op het op dat moment lopende strafrechtelijk opsporingsonderzoek "Juliana", betreffende een schietincident dat plaats heeft gevonden op 2 augustus 2008. Bij uitspraak van 27 oktober 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:6370, heeft de rechtbank Rotterdam het tegen het besluit van 24 augustus 2010 ingestelde beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4981, ongegrond verklaard.
Besluiten van de korpschef
2.2.    Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de korpschef het verzoek tot kennisneming van 8 februari 2016 deels toegewezen en bepaald dat de kennisneming betrekking zal hebben op alle gegevens die na 10 mei 2010 zijn verwerkt door de politie en waar de leden van de Orde eerder nog geen kennis van hebben kunnen nemen. Tegen dit besluit hebben de vijfentwintig leden bij brief van 8 mei 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij besluiten van 7 november 2016, 15 februari 2017 en 25 juli 2017 heeft de korpschef aanvullend besloten om het verzoek tot kennisneming van de leden van de Orde toe te wijzen met betrekking tot gegevens die bij besluit van 24 augustus 2010 ter kennisneming zijn geweigerd. Deze gegevens betreffen het in dat besluit genoemde, inmiddels afgeronde opsporingsonderzoek "Juliana". Bij besluit van 4 april 2017 heeft de korpschef onder meer aanvullend besloten om het verzoek tot kennisneming toe te wijzen met betrekking tot de gegevens die over [appellant sub 1A] zijn verwerkt in de periode na 10 mei 2010. In het besluit van 29 maart 2016 is ten onrechte gesteld dat in die periode over hem geen gegevens zijn verwerkt. Tot slot heeft de korpschef in de hiervoor genoemde besluiten vermeld op welke wijze en onder welke voorwaarden de kennisneming zal plaatsvinden. Zo mag alleen de betrokkene zelf of diens gemachtigde bij de kennisneming aanwezig zijn, worden politiegegevens die betrekking hebben op derden geanonimiseerd, worden er geen afschriften van de op de betrokkene betrekking hebbende gegevens verstrekt of kopieën gemaakt, krijgt de betrokkene wel de gelegenheid om tijdens de kennisneming aantekeningen te maken en kan er door de korpschef voor gekozen worden om aan de betrokkene bepaalde stukken voor te lezen. De rechtbank heeft overwogen dat de door de vijfentwintig leden tegen het besluit van 29 maart 2016 ingestelde beroepen op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede worden geacht te zijn gericht tegen de aanvullende besluiten.
De aangevallen uitspraken
3.    De rechtbank heeft in haar uitspraken van 29 december 2017 overwogen dat op 11 augustus 2010 vier vertegenwoordigers van de leden van de Orde, onder wie [appellant sub 1A] en anderen, inzage hebben gehad in de politiegegevens die op dat moment waren geregistreerd, met uitzondering van de politiegegevens die betrekking hadden op het op dat moment lopende opsporingsonderzoek "Juliana". De rechtbank heeft verder in beide uitspraken overwogen dat met partijen is vastgesteld dat de gevraagde kennisneming van gegevens van vóór 10 mei 2010 niet is geweigerd op basis van de weigeringsgronden van de Wpg. Volgens de rechtbank betekent dit echter niet dat het besluit van de korpschef niet gerechtvaardigd en ongefundeerd is. De korpschef heeft de kennisneming beperkt tot de periode na 10 mei 2010 omdat over de gegevens van de daaraan voorafgaande periode reeds kennisneming had plaatsgevonden. De beperking van de toegestane kennisneming vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit de ratio en grondslag van het in artikel 25 van de Wpg vastgelegde recht op kennisneming. Dit recht betreft een correctierecht, waarbij de verzoeker in staat wordt gesteld te controleren of de ten aanzien van hem vastgelegde persoonsgegevens correct zijn en niet onrechtmatig worden bewaard. Nu op 11 augustus 2010 door de gemachtigden van de leden van de vastgelegde gegevens kennis is genomen, met uitzondering van het opsporingsonderzoek "Juliana", hebben de leden aan de uitvoering van het correctierecht ten aanzien van die gegevens naar het oordeel van de rechtbank voldoende invulling kunnen geven, aldus de rechtbank. Tot slot heeft de rechtbank in beide uitspraken overwogen dat uit artikel 2:1 van de Awb niet volgt dat de korpschef gehouden is de uitzondering op het uitgangspunt dat het recht op kennisneming in persoon plaatsvindt zodanig te verruimen dat ook anderen dan de bijzonder gemachtigde advocaat dit recht namens de verzoekers kunnen uitoefenen. Daarbij is ook de wijze waarop de kennisneming mogelijk wordt gemaakt, in die zin dat de politie kan bepalen dat bepaalde stukken zullen worden voorgelezen, niet strijdig met het correctierecht dat artikel 25 van de Wpg biedt, aldus de rechtbank.
Gelet op de omstandigheid dat de korpschef meerdere aanvullende besluiten heeft genomen, waarbij het besluit van 29 maart 2016 is aangevuld en waarbij het verzoek tot kennisneming gedeeltelijk is toegewezen, heeft de rechtbank de beroepen tegen dat besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven, omdat alle besluiten tezamen een juist en volledig besluit op het verzoek van de leden vormen.
Beoordeling van het hoger beroep
Gronden
4.    [appellant sub 1A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef het verzoek om kennisneming van gegevens van vóór 10 mei 2010 mocht afwijzen om reden dat zij al eerder inzage in deze gegevens zouden hebben gehad. Zij voeren aan dat zij geen inzage hebben gehad in gegevens vastgelegd vóór 10 mei 2010, behalve voor zover deze betrekking hebben op het opsporingsonderzoek "Juliana". Ook voeren zij aan dat de afwijzing niet is gebaseerd op één van de limitatieve weigeringsgronden van artikel 27 van de Wpg. Daarbij is volgens [appellant sub 1A] en anderen het recht op inzage uit artikel 25 van de Wpg niet slechts een uitvloeisel van het correctierecht, maar ook een uitvloeisel van overwegingen van privacy en rechtsbescherming.
Tot slot betogen [appellant sub 1A] en anderen dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef geen bevoegdheid heeft om beperkingen te stellen aan de wijze waarop de kennisneming zal plaatsvinden, in die zin dat behalve zij alleen de bijzonder gemachtigde advocaat van de gegevens kennis mag nemen en dat bepaalde stukken kunnen worden voorgelezen. De beperkingen die de korpschef heeft gesteld kennen geen wettelijke grondslag in de Wpg en artikel 17 van het Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB 2008, L 350). Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Wpg kunnen alleen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld, aldus [appellant sub 1A] en anderen.
Het oordeel van de Afdeling
4.1.    Op 10 mei 2010 hebben vijftig leden van de Orde der Transformanten, onder wie [appellant sub 1A] en anderen, de korpsbeheerder verzocht om kennisneming van alle gegevens die de politie over hen heeft verwerkt. Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder overwogen dat van de gegevens uit de periode vóór 10 mei 2010 uitsluitend de gegevens betreffende "Juliana" ter kennisneming zijn geweigerd en dat alle andere gegevens met betrekking tot [appellant sub 1A] en anderen ter kennisneming zijn aangeboden aan vier gemachtigden bij de inzage op 11 augustus 2010. In deze procedure staat de rechtmatigheid van de besluitvorming die begint met het besluit van 29 maart 2016 ter beoordeling en niet of het besluit van 24 augustus 2010 ook daadwerkelijk is uitgevoerd. Bij het besluit van 24 augustus 2010 is aan [appellant sub 1A] en anderen toestemming verleend om kennis te nemen van alle gegevens die over hen zijn vastgelegd vóór 10 mei 2010, met uitzondering van de gegevens die betrekking hadden op het op dat moment lopende opsporingsonderzoek "Juliana". De tekst van dit besluit is duidelijk en de korpschef is hier dan ook bij zijn besluit van 29 maart 2016 terecht van uitgegaan.
Het betoog faalt in zoverre.
4.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg (hierna: parlementaire geschiedenis) volgt dat "het recht op kennisneming is terug te voeren op het ook in internationale verdragen vastgelegde beginsel dat degene, over wie persoonsgegevens worden verwerkt door de politie in de gelegenheid wordt gesteld tot kennisneming van die gegevens, mede met het oog op de uitoefening van zijn rechten tot verbetering of verwijdering van die gegevens. Dit brengt met zich mee dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt en, zonodig, deze verwerking in rechte aan te vechten" (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 83). Gelet op de parlementaire geschiedenis heeft de rechtbank in haar uitspraken van 29 december 2017 terecht overwogen dat artikel 25 van de Wpg voor de verzoeker een recht op inzage in de ten aanzien van zijn persoon vastgelegde gegevens bevat, waarbij de verzoeker in staat wordt gesteld om onder meer in het van belang van zijn privacy te controleren of deze vastgelegde gegevens correct zijn en niet onrechtmatig worden bewaard. Daarbij is de door [appellant sub 1A] en anderen genoemde rechtsbescherming mede gelegen in de mogelijkheid om op grond van artikel 25 van de Wpg kennis te nemen van de over hen verwerkte gegevens en de mogelijkheid om op grond van artikel 28 van de Wpg een verzoek tot wijziging of verwijdering van deze gegevens in te dienen.
Zoals hiervoor onder 4.1 beschreven heeft de korpsbeheerder bij besluit van 24 augustus 2010 aan [appellant sub 1A] en anderen toestemming verleend om kennis te nemen van alle gegevens die over hen zijn vastgelegd vóór 10 mei 2010, met uitzondering van de gegevens die betrekking hadden op het op dat moment lopende opsporingsonderzoek "Juliana". Ten tijde van het kennisnemingsverzoek van 8 februari 2016 was er een nieuwe situatie omdat het opsporingsonderzoek inmiddels was afgesloten. Met het alsnog inzien van de gegevens betreffende dat onderzoek kunnen de gegevens die [appellant sub 1A] en anderen al eerder hebben kunnen (doen) inzien in een ander perspectief komen te staan. Verder heeft de korpschef in deze procedure al meerdere malen gegevens verstrekt, waarover in eerste instantie werd gezegd dat deze niet bestonden. Dit roept twijfel op over de volledigheid van de op grond van het besluit van 24 augustus 2010 verrichte inzage. Onder deze omstandigheden diende de korpschef de bij besluit van 24 augustus 2010 verstrekte gegevens nogmaals aan [appellant sub 1A] en anderen te verstrekken.
Het betoog slaagt in zoverre.
4.3.     Evenmin in geschil is dat [appellant sub 1A] en anderen hun verzoek tot kennisneming van de politiegegevens hebben gebaseerd op artikel 25 van de Wpg. Uit de tekst van dit artikel en met name de woorden "deze persoon betreffende" volgt dat het artikel ziet op verwerkte politiegegevens van degene die het verzoek doet. Voorts maakt dit artikel onderdeel uit van paragraaf 4 van de Wpg, die betrekking heeft op de rechten van de betrokkene. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Wpg wordt onder betrokkene verstaan degene op wie een politiegegeven betrekking heeft. In de totstandkomingsgeschiedenis van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 27) staat vermeld dat voor de definitie van betrokkene is aangesloten bij die in artikel 1, aanhef en onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens waarin betrokkene is gedefinieerd als degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft. Artikel 25 van de Wpg geeft dus uitsluitend aan degene op wie de politiegegevens betrekking hebben een aanspraak op kennisneming van zijn gegevens. Derden kunnen zich derhalve niet op dit artikel beroepen (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3223). Het recht op kennisneming is ingevolge artikel 25 van de Wpg derhalve een persoonlijk recht, waarbij alleen de betrokkene zelf of, gelet op artikel 26, tweede lid en derde lid van de Wpg, diens wettelijk vertegenwoordiger of diens advocaat aan wie de betrokkene een bijzondere machtiging heeft verleend, een verzoek tot kennisneming van de over die persoon verwerkte gegevens kan doen. Uit artikel 26, derde lid, van de Wpg volgt dat de verantwoordelijke, in dit geval de korpschef, eisen kan stellen aan deze bijzondere machtiging. Met deze bepalingen is inhoudelijk onder meer aangesloten bij artikel 20, vierde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 85), waarmee is beoogd het personen of instanties onmogelijk te maken om via een omweg de beschikking te krijgen over gegevens van een persoon met wie men een bepaalde relatie heeft of wil aangaan (Kamerstukken II 1995/96, 24 797, nr. 3, blz. 28). Gezien het voorgaande is het recht op kennisneming voorbehouden aan de betrokkene zelf, diens wettelijk vertegenwoordiger of diens bijzonder gemachtigde advocaat. Het zou tegen de bescherming van de privacy van de betrokkene indruisen als anderen de verwerkte gegevens zouden mogen inzien.
Het standpunt van [appellant sub 1A] en anderen dat de korpschef de verplichting heeft om de politiegegevens schriftelijk te verstrekken volgt de Afdeling niet. Gelet op de parlementaire geschiedenis van artikel 25 van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 84) is het aan de verantwoordelijke, in dit geval de korpschef, om te bepalen of de politiegegevens schriftelijk of mondeling worden verstrekt (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2964). De manier van verstrekken, gelet op de omvang van het dossier, dient echter wel adequaat te zijn. Met betrekking tot de rechtsbescherming is in artikel 27, tweede lid, van de Wpg alleen de verplichting opgenomen om van een beslissing tot het onthouden van kennisneming schriftelijk mededeling te doen (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 21). Artikel 17, eerste lid, van het Kaderbesluit, voor zover van toepassing, verplicht de verantwoordelijke tot het geven van antwoord op vragen over gegevensverwerking en schrijft niet voor dat dat antwoord schriftelijk wordt gegeven. Het derde lid schrijft slechts voor dat een weigering of beperking van de toegang schriftelijk wordt toegelicht.
Gelet op al het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de wijze waarop de kennisneming mogelijk is gemaakt niet onrechtmatig is.
Het betoog faalt in zoverre.
Slotsom
5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd, voor zover de rechtbank ten aanzien van [appellant sub 1A] en anderen heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2016 in stand blijven. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaken te voorzien. De Afdeling zal daarom bepalen dat de korpschef binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog aan het verzoek van [appellant sub 1A] en anderen moet voldoen door aan hen met inachtneming van deze uitspraak ook inzage te verlenen in alle over hen verwerkte gegevens van vóór 10 mei 2010, dat wil zeggen ook in die gegevens waarvan [appellant sub 1A] en anderen reeds kennis hebben kunnen nemen.
Proceskosten
6.    De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor de bepaling van de hoogte van die vergoeding worden de zaken aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In deze twee zaken heeft Hoogendoorn namens [appellant sub 1A] en anderen nagenoeg gelijkluidende hogerberoepschriften ingediend en verder zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 december 2017 in zaken nrs. 16/2836 en 16/8613, voor zover de rechtbank ten aanzien van [appellant sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van de korpschef van politie van 29 maart 2016, kenmerk: FOBD15495, in stand blijven;
III.    bepaalt dat de korpschef van politie binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog aan het verzoek van [appellant sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] moet voldoen door aan hen met inachtneming van deze uitspraak ook inzage te verlenen in alle over hen verwerkte politiegegevens van vóór 10 mei 2010, dat wil zeggen ook in die gegevens waarvan de hiervoor genoemde personen reeds kennis hebben kunnen nemen.
IV.    bepaalt dat ten aanzien van [appellant sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
V.    veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van de bij [appellant sub 1A], [appellante sub 1B], [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] in verband met de behandeling van de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.    gelast dat de korpschef van politie aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van hun hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII.    gelast dat de korpschef van politie aan [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van hun hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. De Vries
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019
582-859.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:1
1. Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Artikel 8:72
[…]
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
[…]
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
Wet politiegegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
f. verantwoordelijke: dit is bij:
1°. de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
[…]
g. betrokkene: degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;
[…]
Artikel 25
1. De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. […]
2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld over het verzoek en de wijze van kennisneming.
Artikel 26
1. Bij de behandeling van verzoeken als bedoeld in artikel 25 draagt de verantwoordelijke zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.
2. De verzoeken ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden worden gedaan door hun wettelijk vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijk vertegenwoordigers.
3. De verzoeken kunnen tevens worden gedaan door een advocaat aan wie de betrokkene een bijzondere machtiging heeft verleend met het oog op de uitoefening van zijn rechten krachtens deze wet en die het verzoek uitsluitend doet met de bedoeling de belangen van zijn cliënt te behartigen. De betrokken mededeling geschiedt aan de advocaat. De verantwoordelijke kan aan de bijzondere machtiging eisen stellen.
Artikel 27
1. Een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak;
b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden;
c. de veiligheid van de staat.
2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
Artikel 28
1. Een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
[…]
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 3
1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB 2008, L 350)
Artikel 17
1. De betrokkene is gerechtigd om, op grond van een verzoek
dat met redelijke tussenpozen is gedaan, zonder beperking en zonder bovenmatige vertraging of kosten:
a) van de toezichthoudende instantie of persoon of van de nationale toezichthoudende overheid tenminste antwoord te krijgen op de vraag of de hem betreffende gegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld, informatie te krijgen over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, alsook een opgave te krijgen van de gegevens
die verwerking ondergaan, of
b) van de nationale toezichthoudende autoriteit tenminste de bevestiging te krijgen dat alle nodige verificaties zijn verricht.
2. De lidstaten kunnen wettelijke maatregelen treffen ter beperking
van het recht van toegang tot informatie overeenkomstig lid 1, onder a), indien dit, met inachtneming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene, een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
a) om belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;
b) om te voorkomen dat de preventie, de opsporing, het onderzoek of de vervolging ter zake van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen in het gedrang komt;
c) ter bescherming van de openbare veiligheid;
d) ter bescherming van de nationale veiligheid;
e) ter bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
3. Iedere weigering of beperking van de toegang wordt schriftelijk aan de betrokkene toegelicht. Tevens worden de feitelijke of juridische redenen voor het besluit meegedeeld. Die mededeling kan achterwege blijven wanneer daar conform lid 2, punten a) tot en met e), grond voor is. In al die gevallen wordt aan de betrokkene meegedeeld dat hij bij de bevoegde nationale
toezichthoudende autoriteit, een instantie met rechtsprekende bevoegdheid of een gerecht beroep kan aantekenen.