ECLI:NL:RVS:2013:BZ4981

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201113126/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage in politiegegevens door leden van het Kerkgenootschap Orde der Transformanten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het Kerkgenootschap Orde der Transformanten en vijftig leden daarvan tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder een verzoek van de leden om inzage in politiegegevens afgewezen. Het verzoek was gedaan op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg). De korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond had op 24 augustus 2010 en 9 augustus 2011 besluiten genomen die gedeeltelijk afwijzend waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de leden deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. De leden van het kerkgenootschap stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk waren in hun beroep en dat de korpsbeheerder de verzoeken terecht had afgewezen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 maart 2013 behandeld. De leden van het kerkgenootschap voerden aan dat de rechtbank niet had getoetst of de weigeringsgrond van de korpsbeheerder voor elk persoonsgegeven afzonderlijk gold. De rechtbank had echter met juistheid geoordeeld dat de korpsbeheerder zich op het standpunt had mogen stellen dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk was in het belang van de goede uitvoering van de politietaak, zoals bedoeld in artikel 27 van de Wpg. De Afdeling oordeelde dat de korpsbeheerder terecht had geweigerd om inzage te geven in de verwerkte politiegegevens, omdat het opsporingsonderzoek naar de strafzaak 'Juliana' nog niet was afgerond.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De leden van het kerkgenootschap hadden geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank had ook terecht de Officier van Justitie als partij aan het geding deel laten nemen, gezien de belangen die in het geding waren. De beslissing van de Afdeling was dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

?201113126/1/A3.Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Kerkgenootschap Orde der Transformanten en vijftig leden daarvan (hierna: leden van het kerkgenootschap),appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2011 in zaken nrs. 11/748 en 11/2381 in het geding tussen:
[wederpartij] en 49 anderen,
en
de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder een verzoek van leden van het kerkgenootschap, gedaan op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg), gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft de korpsbeheerder een tweede verzoek van leden van het kerkgenootschap afgewezen.
Bij uitspraak van 27 oktober 2011 heeft de rechtbank het door leden van het kerkgenootschap tegen het besluit van 24 augustus 2010 ingestelde beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Het door leden van het kerkgenootschap ingestelde beroep tegen het besluit van 9 augustus 2011 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben leden van het kerkgenootschap hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) is door de Afdeling in de gelegenheid gesteld om op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), als partij aan het geding deel te nemen.
Leden van het kerkgenootschap en het OM hebben aan de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2012, waar leden van het kerkgenootschap, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], leden van het kerkgenootschap, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. J.H. ten Velde en C. Groen, beiden werkzaam bij de politieregio Rotterdam-Rijnmond, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1 van de Wpg wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a.    politiegegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
b.    politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993;
c.    verwerken van politiegegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van toezending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens;
(…).
Ingevolge artikel 25, eerste lid, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat ook bij andere politiekorpsen politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, wordt een verzoek als bedoeld in artikel 25, eerste lid, afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a.    de goede uitvoering van de politietaak;
b.    de gewichtige belangen van derden;
c.    de veiligheid van de staat.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 als een besluit in de zin van de Awb. Afdeling 7.1 van de Awb is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 2 van de Politiewet 1993, zoals deze luidde ten tijde van belang, heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
2.    Bij brief van 10 mei 2010 hebben vijftig leden van het kerkgenootschap aan de korpsbeheerder een verzoek op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg gedaan. Zij hebben de korpsbeheerder gevraagd of, en zo ja welke, politiegegevens over hen zijn vastgelegd. In het besluit van 24 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder geantwoord dat over 32 personen die het verzoek hebben gedaan geen politiegegevens zijn verwerkt. Twee andere personen is inzage gegeven in alle hen betreffende verwerkte politiegegevens. Ten aanzien van de overige zestien personen is kennisneming op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg geweigerd, voor zover de verwerkte politiegegevens betrekking hebben op het strafrechtelijk opsporingsonderzoek "Juliana". De aanleiding voor dit onderzoek is een aanslag op een zakenman in de Prinses Julianalaan te Rotterdam op 2 augustus 2008. Bij voornoemde weigering heeft de korpsbeheerder in aanmerking genomen dat het onderzoek naar de toedracht van de schietpartij nog niet is afgerond en dat door kennisneming van de verwerkte politiegegevens door de leden het opsporingsbelang kan worden geschaad.
In een brief van 26 mei 2011 staat dat de leden van het kerkgenootschap het verzoek van 10 mei 2010 herhalen. Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft de korpsbeheerder dit verzoek afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat slechts zestien leden van het kerkgenootschap ontvankelijk zijn in hun beroep. Ten aanzien van 34 andere leden heeft zij geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat ten aanzien van hen het beroepschrift niet voldoet aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Awb.
Ten aanzien van drie van de overige zestien leden heeft de rechtbank vastgesteld dat zij verdachten zijn in de strafzaak "Juliana" en in verband hiermee allen beschikken over het procesdossier en dat voorts hun gemachtigde in die strafzaak recht op inzage heeft in het onderzoeksdossier. Aldus kan die gemachtigde kennisnemen van de stukken waarvan inzage is gevraagd. De rechtbank heeft het beroep van deze drie personen, gelet op het voorgaande, ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de overige dertien leden heeft de rechtbank overwogen dat de korpsbeheerder op goede gronden heeft geoordeeld dat het onthouden van kennisneming door deze leden noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak.
Het verzoek van 26 mei 2011 heeft de korpsbeheerder ten slotte terecht onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen, aldus de rechtbank.
4.    Genoemde 34 leden van het kerkgenootschap betogen allereerst dat de rechtbank het door hen ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit het verzoekschrift en het beroepschrift volgt volgens hen dat de identiteit van de leden namens wie beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek van 10 mei 2010 steeds heeft vastgestaan. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat als voorwaarde voor ontvankelijkheid geldt dat binnen de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel vaststaat door welke personen het rechtsmiddel wordt ingesteld. De eis dat de personalia van deze personen expliciet zijn opgenomen in het geschrift, waarmee het rechtsmiddel wordt ingesteld, wordt niet gesteld, aldus genoemde 34 leden van het kerkgenootschap.
4.1.    Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt een beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam van de indiener.
In het verzoekschrift van 10 mei 2010 is namens 50 leden van het kerkgenootschap een verzoek op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg gedaan. Deze personen zijn met voorletters en achternaam in een aparte bijlage vermeld. Voorts is bij dit verzoek een machtiging per persoon en een kopie van hun paspoort overgelegd.
In de eerste alinea van het beroepschrift van 27 augustus 2010 staat dat bezwaar (lees: beroep) wordt gemaakt "namens mijn cliënten, leden van het Kerkgenootschap Orde der Transformanten, met name de navolgende 16 cliënten (…)". Deze zestien leden worden vervolgens met voorletters en achternaam expliciet genoemd. Uit de volgende zin blijkt dat het beroep zich richt tegen de weigering van de korpsbeheerder "tot volledige inzage in de op voornoemde cliënten betrekking hebbende bij u berustende politiegegevens." Tegen die weigering worden vervolgens inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het beroepschrift van 27 augustus 2010 slechts ten aanzien van de daarin genoemde zestien leden voldoet aan de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb gestelde eis. Ten aanzien van de overige 34 leden, namens wie het verzoekschrift van 10 mei 2010 is ingediend, heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat zij, gelet op voornoemd artikel gelezen in samenhang met artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Nu door zestien leden wel een ontvankelijk beroepschrift was ingediend, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat voor haar geen aanleiding bestond te veronderstellen dat zich een verzuim voordeed waarvoor de overige 34 leden gelegenheid moest worden geboden dit te herstellen.
5.    Voorts betogen de overige zestien leden van het kerkgenootschap dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden en voor elk persoonsgegeven afzonderlijk te toetsen of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 27 van de Wpg voordoet.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat de korpsbeheerder hun verzoek terecht heeft afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg, aldus de zestien leden van het kerkgenootschap. Hiertoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat onder de politietaak als genoemd in dit artikel tevens de opsporing en vervolging van strafbare feiten dient te worden begrepen.
Voorts was ten tijde van de zitting bij de rechtbank het opsporingsonderzoek in de zaak "Juliana" reeds afgerond. Daarbij komt dat slechts drie leden als verdachten werden aangemerkt in die zaak. Voor de andere leden is volgens het kerkgenootschap niet aangetoond dat het belang van strafvervolging noodzaakt tot weigering van inzage in de verwerkte politiegegevens. Ook heeft de rechtbank miskend dat personen op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg een zelfstandig recht op inzage toekomt, zodat de omstandigheid dat de gemachtigde van de drie verdachten inzage heeft gehad in het onderzoeksdossier, geen rol kan spelen bij de besluitvorming, aldus de leden van het kerkgenootschap.
5.1.    Zoals volgt uit het besluit van 24 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder aan dit besluit de weigeringsgrond als genoemd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg ten grondslag gelegd. Deze weigeringsgrond en de motivering waarom deze zich voordoet, geldt volgens de korpsbeheerder voor alle verwerkte politiegegevens in het opsporingsdossier ten aanzien van elk van de zestien leden. Gelet hierop zou een motivering per politiegegeven per persoon neerkomen op een herhaling die geen redelijk doel dient (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011 in zaak nr. 201006133/1/H3; www.raadvanstate.nl).
De rechtbank heeft vervolgens met juistheid getoetst of de korpsbeheerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg, zich ten aanzien van de zestien leden van het kerkgenootschap heeft voorgedaan en of hij derhalve het verzoek van 10 mei 2010 terecht heeft afgewezen.
5.2.    Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde stukken, die tezamen het gehele opsporingsdossier in de strafzaak "Juliana" vormen, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank met juistheid tot de conclusie is gekomen dat de korpsbeheerder zich op bovenstaand standpunt heeft mogen stellen.
In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 3) staat ten aanzien van de aanleiding tot herziening van die wet dat het voor een goede uitvoering van haar taak van belang is dat de politie door haar vergaarde persoonsgegevens met elkaar in verband kan brengen. In de regel vergaart en verwerkt de politie persoonsgegevens zonder (impliciete) toestemming van de betrokkene en soms ook zonder dat de betrokkene daarvan zelf kennis heeft. Ten behoeve van de waarheidsvinding -een wezenlijk onderdeel van het politiewerk- is het van belang dat de wet de mogelijkheid hiertoe biedt. Ten aanzien van artikel 27 staat in de wetsgeschiedenis dat met die bepaling inhoudelijk is aangesloten bij artikel 39I van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het criterium "de goede uitvoering van de politietaak" omvat het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, maar heeft daarnaast ook betrekking op de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en de hulpverlening. Deze invulling van het begrip "politietaak" komt overeen met de invulling van dat begrip in artikel 2 van de Politiewet 1993. Het betoog van de leden van het kerkgenootschap dat opsporing en vervolging van strafbare feiten niet onder de politietaak als genoemd in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wpg valt, faalt dan ook.
Het recht op kennisneming als neergelegd in artikel 25, eerste lid, van de Wpg, is voorts geen absoluut recht. Het kan worden beperkt als dit in een democratische rechtsorde noodzakelijk is in het belang van onder andere de bestrijding van strafbare feiten. Ter zitting bij de Afdeling heeft de korpsbeheerder onweersproken gesteld dat de strafzaak "Juliana" nog niet is afgerond. Het OM heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2012 in die zaak (LJN: BV2735) hoger beroep ingesteld en de korpsbeheerder heeft ter zitting toegelicht dat nog getuigen zullen worden gehoord, hetgeen kan leiden tot nadere onderzoekshandelingen. Gelet hierop heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt mogen stellen dat de opsporing ernstig kan worden gefrustreerd indien de personen waarop het onderzoek zich richt, tijdens dat onderzoek op de hoogte zouden raken van bepaalde politiegegevens en hun gedrag zodanig zouden aanpassen dat bijvoorbeeld de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden illusoir zou worden. Gelet op de wijze van in een gemeenschap leven van de leden van het kerkgenootschap en hun onderlinge verwevenheid, als ter zitting van de Afdeling door twee leden van het kerkgenootschap toegelicht, is het bovenstaande van toepassing op alle zestien leden van het kerkgenootschap.
Nu de korpsbeheerder reeds vanwege het voorgaande het verzoek van 10 mei 2010 terecht heeft afgewezen, leidt het betoog van de leden van het kerkgenootschap over een zelfstandig recht op inzage, niet tot het daarmee beoogde doel.
6.    Ten slotte betogen de leden van het kerkgenootschap dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder het verzoek van 26 mei 2011 heeft kunnen afwijzen onder verwijzing naar het besluit van 24 augustus 2010. Ten tijde van dit tweede verzoek was het opsporingsonderzoek afgerond, hetgeen als een veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt, aldus de leden van het kerkgenootschap.
6.1.    Dit betoog faalt, reeds omdat, zoals onder 5.2 is overwogen, het strafrechtelijk onderzoek nog immer niet is afgerond. Ook voor het overige hebben de leden van het kerkgenootschap geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb vermeld. Met juistheid heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat de korpsbeheerder het verzoek van 26 mei 2011 op grond van het tweede lid van voornoemd artikel heeft mogen afwijzen onder verwijzing naar zijn besluit van 24 augustus 2010.
7.    Ten slotte faalt het betoog van de leden van het kerkgenootschap dat de rechtbank ten onrechte de Officier van Justitie in de gelegenheid heeft gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Met juistheid heeft de rechtbank in de omstandigheid dat het verzoek tot inzage in de verwerkte politiegegevens betrekking heeft op het opsporingsonderzoek in de strafzaak "Juliana" dat nog niet is afgerond, aanleiding gezien de Officier van Justitie in die zaak aan te merken als belanghebbende en hem in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Kleinvoorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
176-591.