ECLI:NL:RVS:2019:632

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
201802332/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering intrekking lasten onder dwangsom opgelegd aan Dentrax B.V. voor gebruik van schuur als woning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Dentrax B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 6 februari 2018 het beroep van Dentrax ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Bergen had op 26 september 2016 geweigerd om een eerder besluit van 3 december 2013, waarbij aan Dentrax lasten onder dwangsom waren opgelegd, gedeeltelijk in te trekken. Dentrax had de schuur op het perceel Kerkedijk 51S te Bergen verbouwd tot woning, wat in strijd was met het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Noord'. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten om de lasten niet op te heffen, omdat het gebruik van de schuur als woning niet was toegestaan onder het geldende bestemmingsplan.

Tijdens de zitting op 3 januari 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. Dentrax voerde aan dat het gebruik van de schuur als woning wel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan viel, maar de Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de lasten niet op te heffen. De rechtbank had terecht de eerdere uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015 in aanmerking genomen, waarin was geoordeeld dat het gebruik van de schuur als woning niet was toegestaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 februari 2019.

Uitspraak

201802332/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Dentrax B.V., gevestigd te Alkmaar,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2018 in zaak nr. 17/1649 in het geding tussen:
Dentrax.
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen, Noord-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2016 heeft het college geweigerd het besluit van 3 december 2013, waarbij aan Dentrax lasten onder dwangsom zijn opgelegd, gedeeltelijk in te trekken.
Bij besluit van 16 februari 2017 heeft het college het door Dentrax daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 september 2016 met een aanvullende motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 6 februari 2018 heeft de rechtbank het door Dentrax daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Dentrax hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar Dentrax, vertegenwoordigd door [gemachtigden], vergezeld van [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. van de Ven, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend om Dentrax in de gelegenheid te stellen stukken in te brengen. Dat heeft Dentrax gedaan. Het college en Dentrax hebben een nadere reactie gegeven. Zij hebben toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten, waarop het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
1.    Dentrax heeft een schuur op het perceel Kerkedijk 51S te Bergen verbouwd tot woning en heeft deze als zodanig gebruikt.
Bij besluit van 3 december 2013 heeft het college aan Dentrax lasten onder dwangsom opgelegd. Aan het besluit heeft het college wat betreft de opgelegde lasten 1 en 2 ten grondslag gelegd dat het gebruik van de schuur als woning in strijd is met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord". Last 1 houdt in dat de schuur moet worden teruggebracht naar een bijgebouw van 50 m². Daartoe dient de nutsvoorziening die voorziet in een gasaansluiting, te worden verwijderd en minstens één voorziening zoals de badkamer, het toilet of de keuken, inclusief leidingwerk, te worden verwijderd alsmede de slaapgelegenheden. Last 2 ziet op het (laten) staken van het gebruik van de tot woning verbouwde schuur. Dentrax heeft het college verzocht om last 1 gedeeltelijk en last 2 geheel op te heffen.
Vast staat dat het besluit een jaar van kracht is geweest zonder dat een dwangsom is verbeurd, zodat het college bevoegd is de door Dentrax bedoelde lasten op te heffen door het besluit van 3 december 2013 in zoverre in te trekken. Het college is blijkens het in bezwaar gehandhaafde besluit niet bereid de lasten in de door Dentrax bedoelde zin op te heffen, omdat het zich op het standpunt stelt dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:513, het gebruik van de schuur als woning in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Er kan geen geslaagd beroep op het in dat bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht worden gedaan, reeds omdat het voorgaande bestemmingsplan "Weidegebied" bewoning van de schuur niet toestond, aldus het college. Daarbij heeft het gewezen op een andere uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:427, waarin het ging om een beroep van Dentrax tegen het vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord". Het college verwacht dat bij gedeeltelijke intrekking van de lasten het woongebruik zal worden hervat en het opnieuw een handhavingsbesluit moet nemen. Dat acht het college ongewenst en daarom is het niet bereid de lasten op te heffen.
2.    Dentrax betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de schuur als woning niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Zij voert aan dat zij, anders dan de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:513, wel een geslaagd beroep op het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" kan doen. In deze uitspraak is ten onrechte ervan uitgegaan dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Weidegebied" op gronden met de bestemming "Wonen-3" wonen in bijgebouwen, zoals de schuur, niet toestaat. Daarbij wijst zij op de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2819, waaruit dat volgens haar blijkt. Dentrax stelt dat een getuige bereid is op de zitting te verklaren over het destijds aanwezige feitelijke woongebruik.
2.1.    Artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt; "Het bestuursorgaan dat een last heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat een dwangsom is verbeurd."
2.2.    Het college heeft bij een besluit over de opheffing van een opgelegde last onder dwangsom beleidsruimte, waarbij het de betrokken belangen dient af te wegen. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning niet op te heffen heeft kunnen komen.
2.3.    De rechtbank is terecht ervan uitgegaan dat het gebruik als woning van de schuur niet is toegestaan ingevolge het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord". De rechtbank heeft daarbij de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015 tot uitgangspunt kunnen nemen. In die uitspraak is geoordeeld dat Dentrax geen geslaagd beroep kan doen op het in artikel 39, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" neergelegde overgangsrecht, nu het gebruik van de schuur als woning niet was toegestaan ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Weidegebied".
Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de uitspraak van eveneens 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:427, waarin het ging om een beroep van Dentrax tegen het vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord", was op het perceel Kerkedijk 51S, dat de bestemming "Woondoeleinden" had, ingevolge het geldende bestemmingsplan "Weidegebied" geen woning toegestaan, nu woningen enkel waren toegestaan binnen een op de plankaart aangegeven bouwvlak en het perceel op de plankaart niet was voorzien van een bouwvlak. Om die reden valt het gebruik van de schuur als woning niet onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht van artikel 39, aanhef en onder a, van de planregels. Daartoe is van belang, zo overwoog de Afdeling, dat gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingplan is uitgezonderd van het gebruiksovergangsrecht.
Anders dan waarvan Dentrax uitgaat, heeft de Afdeling in de uitspraak van 9 september 2015 geen andersluidend oordeel gegeven over het toegestane gebruik op gronden die ingevolge het bestemmingsplan "Weidegebied" de bestemming "Woondoeleinden" hebben. De Afdeling overwoog in die uitspraak dat het standpunt van het college dat het gebruik als woning van een atelier niet is toegestaan ingevolge artikel 5, lid B, van de voorschriften van dat bestemmingsplan, een bouwvoorschrift, onjuist is. Het college had daarmee een onjuiste grondslag voor het handhavingsbesluit gehanteerd. In de uitspraak is de Afdeling niet toegekomen aan de vraag of het gebruik als woning van het atelier was toegestaan ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Weidegebied".
Gezien het vorenstaande is de rechtbank terecht ervan uitgegaan dat het gebruik van de schuur als woning niet is toegestaan, omdat het niet onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Noord" valt. Aan het betoog van Dentrax dat het gebruik van de schuur als woning zich feitelijk al voordeed op de peildatum en aan het door hem in dit verband gedane bewijsaanbod, wordt niet toegekomen.
In wat Dentrax heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft mogen besluiten om de lasten niet op te heffen.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
163.