ECLI:NL:RVS:2015:427

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
201110268/5/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.M.H. Hoogvliet
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Landelijk gebied Noord' en de bestemming van het perceel Kerkedijk 51S

Op 18 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Dentrax B.V. en de raad van de gemeente Bergen (NH) over het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Noord'. Het geschil ontstond naar aanleiding van de vaststelling van dit bestemmingsplan op 7 juli 2011, waarbij Dentrax B.V. betoogde dat het perceel Kerkedijk 51S ten onrechte niet als woning of recreatiewoning was bestemd. Dentrax stelde dat het gebouw op het perceel al als woning werd gebruikt en dat de raad hiervan op de hoogte was tijdens de inventarisatie voor het bestemmingsplan. De raad verdedigde zich door te stellen dat het gemeentelijk beleid gericht is op het vrijwaren van het buitengebied van bebouwing en dat er geen noodzaak was voor het bestemmen van een woning op het perceel.

Tijdens de zitting op 3 december 2014 werd de zaak behandeld, waarbij Dentrax werd bijgestaan door advocaat mr. S. Hartog en de raad door mr. R. Visser. De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de toetsing door de Afdeling terughoudend is. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toekennen van een bouwvlak aan het perceel niet in het belang van een goede ruimtelijke ordening was. De Afdeling wees erop dat de raad het buitengebied wilde beschermen tegen verstening en dat er geen noodzaak was voor extra woningbouw buiten het stedelijk gebied.

De Afdeling verklaarde het beroep van Dentrax ongegrond en oordeelde dat de raad niet verplicht was om het perceel als woning te bestemmen, ook niet gezien de kadastrale splitsing van het perceel. De uitspraak benadrukte dat illegaal gebruik geen gerechtvaardigde verwachtingen kan scheppen voor toekomstige bestemmingen. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

201110268/5/A1.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dentrax B.V., gevestigd te Beverwijk,
appellante,
en
de raad van de gemeente Bergen (NH),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Dentrax beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2014, waar Dentrax, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S. Hartog, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het voorheen geldende planologische regime voor het landelijk gebied van het noordelijke deel van Bergen. Het plan is grotendeels consoliderend van aard.
3. Dentrax betoogt dat de raad het op het perceel Kerkedijk 51S (hierna: het perceel) aanwezige gebouw ten onrechte niet als woning of recreatiewoning heeft bestemd, nu op de verbeelding ter plaatse van het perceel geen bouwvlak is aangebracht. Volgens haar dient de woning als zodanig te worden bestemd, aangezien de raad ervan op de hoogte was dat het gebouw gedurende de inventarisatie ten behoeve van het bestemmingsplan, en derhalve voor de inwerkingtreding van dat plan, al als woning werd gebruikt. Het gebruik van de woning valt daarom onder het gebruiksovergangsrecht als bedoeld in artikel 39, aanhef en onder a, van de planregels, aldus Dentrax. Bovendien is het perceel C 3271 op 10 mei 2011 kadastraal gesplitst in de nummers C 1462 (Kerkedijk 51) en C 4163 (Kerkedijk 51S). Daardoor zijn planologisch twee bouwpercelen ontstaan, wat betekent dat op ieder bouwperceel een hoofdgebouw is toegestaan, zodat de raad om die reden het perceel Kerkedijk 51S ook had moeten voorzien van een bouwvlak, aldus Dentrax.
3.1. Ter zitting heeft Dentrax gesteld dat zij niet langer wenst dat het bestemmingsplan ter plaatse een recreatiewoning toestaat, zodat de gronden die in dat verband zijn aangevoerd geen bespreking meer behoeven.
3.2. De raad stelt dat hij het gebouw niet als woning heeft bestemd en geen bouwvlak heeft willen toekennen, omdat dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Weidegebied" evenmin het geval was. Het gemeentelijk beleid is erop gericht het buitengebied zoveel mogelijk te vrijwaren van bebouwing. Een extra woning is volgens de raad zowel op grond van de door hem op 9 december 2010 vastgestelde "Structuurvisie Landelijk Gebied" als het provinciaal beleid bovendien niet toegestaan. Een van de uitgangspunten van de structuurvisie is dat woningbouw plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied en uitbreiding daarbuiten alleen mag plaatsvinden als de noodzaak daarvoor kan worden aangetoond. Daarbij is de openheid van het landschap het uitgangspunt, aldus de raad. Volgens de raad is er geen noodzaak tot het bestemmen van een woning op het perceel.
3.3. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming
"Wonen-3" toegekend. De aanduiding "bouwvlak" is niet toegekend.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de op de verbeelding voor "Wonen-3" aangewezen gronden bestemd voor het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Ingevolge het derde lid mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
b. bijgebouwen;
(…).
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, gelden voor het bouwen de aanduidingen op de verbeelding en de regel dat hoofdgebouwen, niet zijnde recreatiewoningen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 39, aanhef en onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge het bepaalde onder d is dit lid onder a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
3.4. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van de aanduiding "bouwvlak" aan het perceel niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt allereerst in aanmerking genomen dat
de raad verstening van het buitengebied wenst tegen te gaan en het toekennen van de aanduiding "bouwvlak" gepaard gaat met ruimere bouwmogelijkheden, zoals grotere bouwvolumes en meer bijgebouwen. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij niet wenst mee te werken aan het toevoegen van een bouwperceel met bouwvlak op het perceel, omdat daarmee ter plaatse een woning zou kunnen worden gerealiseerd, hetgeen in strijd is met het provinciaal beleid en de structuurvisie.
3.5. Ten aanzien van de stelling van Dentrax dat het perceel reeds kadastraal is gesplitst en dat de raad om die reden ook had moeten overgaan tot planologische splitsing overweegt de Afdeling dat Dentrax de raad bij e-mailbericht van 8 maart 2011, ruim na de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan, uitsluitend op de hoogte heeft gebracht van het voornemen tot splitsing van het perceel C 3271. Voor zover de stelling van Dentrax, dat het perceel ten tijde van belang reeds was gesplitst, wel juist zou zijn, wordt, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van heden in zaak nr. 201406838/1/A1, overwogen dat kadastrale splitsing van het perceel niet betekent dat de raad om die reden ook tot een planologische splitsing van de percelen Kerkedijk 51 en 51S en het toekennen van de aanduiding "bouwvlak" had moeten overgaan.
3.6. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de raad bij zijn besluit heeft kunnen betrekken dat volgens de op grond van de in het voorheen geldende bestemmingsplan "Weidegebied" op het perceel rustende bestemming "Woondoeleinden" geen extra woning was toegestaan, nu woningen enkel waren toegestaan binnen een op de plankaart aangegeven bouwvlak. Het perceel Kerkedijk 51S was op de plankaart niet voorzien van een bouwvlak. Om die reden valt het gebruik, anders dan Dentrax betoogt, niet onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht van artikel 39, aanhef en onder a, van de planregels. Daartoe is van belang dat in artikel 39, aanhef en onder d, van de planregels gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan, is uitgezonderd van het gebruiksovergangsrecht. Ook indien het gebouw tijdens de inventarisatie werd gebruikt voor bewoning, betekent dat niet dat de raad het gebouw in het nu voorliggende bestemmingsplan als zodanig diende te bestemmen, nu illegaal gebruik geen gerechtvaardigde verwachtingen kan doen ontstaan dat dit gebruik in een volgend plan als zodanig zal worden bestemd.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
407-776.