201902253/1/V1 en 201902253/2/V1.
Datum uitspraak: 1 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 februari 2019 in zaken nrs. 19/389 en 19/390 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2019 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 7 februari 2019 heeft de staatssecretaris een nieuwe aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
Daarnaast heeft vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3. Het verzoek om voorlopige voorziening in de procedure over het besluit van 7 februari 2019 is ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 19 december 2018. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd om dit verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting - waarvan is aangekondigd dat deze op 2 april 2019 om 11.45 uur zal plaatsvinden - geen bezwaar open. 4. Het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting en het ingediende verzoek om voorlopige voorziening als vermeld onder 3. worden aangemerkt als een aanvulling op het ingediende verzoek om voorlopige voorziening in de procedure over het besluit van 19 december 2018.
5. Gelet op hetgeen hiervoor, onder 1, is overwogen en omdat in hetgeen de vreemdeling aan zijn aldus aangevulde verzoek ten grondslag heeft gelegd geen grond is gelegen voor het oordeel dat niet langer van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd, kan worden uitgegaan, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vink
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2019
154-847.