201807362/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2018 in zaak nr. 17/5672 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van de kinderopvangtoeslag over 2013 afgewezen.
Bij besluit van 12 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Het wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] maakte in 2013 voor haar twee kinderen gebruik van gastouderopvang via [gastouderbureau]. Ten behoeve van deze opvang heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan haar voorschotten kinderopvangtoeslag verstrekt. Bij besluit van 8 januari 2016, gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2013 definitief berekend en vastgesteld op € 3.901,00 en een bedrag van € 16.034,00 van haar teruggevorderd. [appellante] heeft tegen laatstgenoemd besluit geen beroep ingesteld. Dit besluit staat daarom in rechte vast.
Bij brief van 18 april 2017 heeft [appellante] de dienst verzocht om herziening van de kinderopvangtoeslag over 2013. Dit verzoek is door de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen omdat, voor zover thans van belang, niet is gebleken dat [appellante] alle kosten voor de in 2013 genoten kinderopvang, via [gastouderbureau], heeft voldaan. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarin gevolgd.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat zij alle kosten voor de in 2013 genoten kinderopvang, via [gastouderbureau], heeft voldaan. Daartoe voert zij aan dat de kosten van kinderopvang niet uitsluitend hoeven te bestaan uit de betaling van een geldsom, maar dat tot de kosten van kinderopvang ook een tegenprestatie kan worden gerekend die niet van financiële aard is. Zij heeft als zodanige tegenprestatie eigen bijdragen voldaan in de vorm van de betaling van kosten in de huishouding dan wel een bijdrage in de behoefte van de kinderen.
Tot slot betoogt [appellante], voor zover nodig, dat de kosten van kinderopvang moeten worden beschouwd als schenking door de gastouder.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:211), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko), dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Gelet daarop is het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om stukken te overleggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang blijkt en aan te tonen dat die kosten volledig zijn voldaan. 3.2. Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgave van [gastouderbureau], volgt dat de kosten van kinderopvang door tussenkomst van dat gastouderbureau in 2013 in totaal € 22.828,75 bedroegen. Niet in geschil is dat het voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 ten bedrage van € 19.017,00 door de Belastingdienst/Toeslagen is uitbetaald op de rekening van het gastouderbureau. Thans is de vraag aan de orde of [appellante] de kosten van kinderopvang die voor haar rekening komen, te weten het resterende bedrag van € 3.811,75, volledig heeft voldaan.
3.3. De stelling van [appellante] dat zij dit resterende bedrag contant aan de gastouder heeft betaald, wordt niet gevolgd. Aan de ongedateerde verklaringen van de gastouder waaruit volgt dat [appellante] een bedrag van € 4.088,00 contant heeft betaald, kan niet de betekenis worden gehecht die zij daaraan toegekend wenst te zien, nu deze verklaringen niet worden ondersteund door kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2635). Daar komt bij dat contante betaling van de gastouder, gelet op artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wko en artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, niet was toegestaan (zie de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2016:2021). De gestelde tegenprestaties in de vorm van betaling van huishoudelijke kosten en bijdragen in de behoefte van de kinderen kunnen evenmin leiden tot het oordeel dat [appellante] heeft aangetoond dat zij de verschuldigde kosten voor de in 2013 genoten kinderopvang volledig heeft voldaan. Daargelaten of deze kosten en bijdragen kunnen worden gerekend tot de kosten van kinderopvang als bedoeld in de Wko, heeft [appellante] geen begin van bewijs geleverd voor het bestaan van deze kosten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3020). Voor zover [appellante] tot slot stelt dat het deel van de kosten dat zij niet aantoonbaar heeft betaald moet worden geacht te zijn geschonken door de gastouder, overweegt de Afdeling dat uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2106, en van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1300) volgt dat doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich verzetten tegen het bestaan van een aanspraak op kinderopvangtoeslag bij verrekening van een schenking met de verschuldigde kosten. Daartoe is in aanmerking genomen dat door de wetgever bedoeld is dat, om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen, de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen. De gestelde schenking kan [appellante] dan ook niet baten. 3.4. Reeds gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat [appellante] met hetgeen zij heeft aangevoerd niet heeft doen blijken dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2013 te laag is vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het herzieningsverzoek terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019
85-854.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…].
Artikel 21a
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 5a
De Belastingdienst/Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij:
a. vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
b. de onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën, zonodig in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, anders heeft bepaald;
c. de onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit beleidsregels van de Minister van Financiën of van de Ministers die het aangaat, die eerst zijn uitgevaardigd nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën, zonodig in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, anders heeft bepaald;
d. de onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit de omstandigheid dat eerst nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan een beroep wordt gedaan op een faciliteit, waarop een beroep moet worden gedaan op een eerder wettelijk voorgeschreven moment; of
e. sprake is van enig feit waardoor de tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld en een andere tegemoetkoming, al dan niet van dezelfde belanghebbende, ter zake van datzelfde feit op een te hoog bedrag is vastgesteld en ter zake daarvan niet is of kan worden teruggevorderd, met dien verstande dat in dat geval wel in het voordeel van belanghebbende wordt herzien voor zover het te laag vastgestelde bedrag van de tegemoetkoming het te hoog vastgestelde bedrag van de andere tegemoetkoming dat niet is of kan worden teruggevorderd te boven gaat.
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
[…]
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
[…]
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
[…]
Artikel 1.49
[…]
3. Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:
[…]
b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.
Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 11
[…]
3. Het tweede lid, onder a tot en met f is van overeenkomstige toepassing op de administratie van een gastouderbureau. De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens:
[…]
d. bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau blijken,
e. bankafschriften waaruit de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder blijken,
[…].