ECLI:NL:RVS:2016:2021

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
201508314/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 september 2015. De Belastingdienst/Toeslagen had op 2 april 2013 het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 herzien naar nihil en het teveel betaalde teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak zonder zitting behandeld, nadat partijen toestemming hadden verleend om uitspraak te doen zonder zitting.

De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag, omdat hij niet had aangetoond zelf kosten voor kinderopvang te hebben gemaakt en dat de betalingen aan de gastouder niet volledig via het gastouderbureau hadden plaatsgevonden. De rechtbank volgde dit standpunt en oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij zelf kosten had gemaakt voor de kinderopvang.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat alle betalingen aan de gastouder in het bijzijn van het gastouderbureau hadden plaatsgevonden en dat hij alle kosten had voldaan. De Afdeling oordeelde echter dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat hij in 2011 de kosten van kinderopvang had gemaakt en dat deze betalingen via het gastouderbureau en per bank hadden plaatsgevonden. Aangezien [appellant] geen bewijs had geleverd dat hij zelf kosten had gemaakt, werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

201508314/1/A2.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 september 2015 in zaak nr. 15/2251 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over 2011 aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar nihil en het teveel betaalde van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 3 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. [appellant] heeft twee kinderen die in 2011 opvang bij een gastouder hebben genoten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] een voorschot op de tegemoetkoming in de kosten van die opvang toegekend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de op nihilstelling van dat voorschot ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat hij ook zelf kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
In het bij de rechtbank ingediende verweerschrift heeft de dienst daaraan toegevoegd dat evenmin is voldaan aan de voorwaarde dat de betalingen aan de gastouder volledig via het gastouderbureau hebben plaatsgehad.
2. De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd. [appellant] heeft niet betwist dat de betalingen niet volledig via het gastouderbureau hebben plaatsgehad. Verder heeft hij met de door hem overgelegde stukken niet aangetoond zelf kosten voor kinderopvang te hebben gemaakt, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat alle betalingen aan de gastouder in het bijzijn van het gastouderbureau hebben plaatsgehad. Met de door hem overgelegde stukken heeft hij aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang heeft voldaan, zodat hij ook zelf kosten heeft gemaakt, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, draagt een houder van een gastouderbureau zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:770), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij voor die opvang kosten heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is. Dit betekent dat het aan [appellant] is om aan te tonen wat in 2011 de kosten van kinderopvang zijn geweest en dat hij die kosten volledig heeft voldaan. Gelet op artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp en artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling, dient de betaling van deze kosten door tussenkomst van het gastouderbureau en per bank te hebben plaatsgehad.
Uit de door [appellant] overgelegde jaaropgaven blijkt dat de kosten van kinderopvang in 2011 € 16.422,00 bedroegen. De voorschotten kinderopvangtoeslag zijn door de Belastingdienst/Toeslagen maandelijks aan het gastouderbureau overgemaakt. Uit de overgelegde maandfacturen en bankafschriften blijkt dat het gastouderbureau de ontvangen voorschotten na aftrek van de bemiddelingskosten aan de gastouder heeft doorbetaald. Aldus heeft het gastouderbureau in 2011 een bedrag van € 3.864,00 aan bemiddelingskosten ingehouden en een bedrag van € 9.315,00 aan de gastouder uitbetaald. Het resterende bedrag van € 3.243,00 diende, zoals ook is vermeld op de maandfacturen, door [appellant] te worden voldaan. [appellant] heeft geen bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat hij dit heeft gedaan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij zelf kosten van kinderopvang heeft gehad.
Voor zover [appellant] met de door hem overgelegde kwitanties en bankafschriften heeft beoogd te betogen dat hij de gastouder contant heeft betaald, leidt dat niet tot een ander oordeel. De kwitanties en geldopnamen hebben betrekking op een ander toeslagjaar en corresponderen niet met elkaar. Daar komt bij dat contante betaling van de gastouder, gelet op artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp en artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling, niet was toegestaan.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
686.