ECLI:NL:RVS:2014:2635

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201308727/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2013, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 26 oktober 2011 herzag het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2009 op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellant] geen overeenkomst had overgelegd die aantoonde dat de gastouderopvang op basis van een dergelijke overeenkomst had plaatsgevonden. Dit werd bevestigd door de rechtbank, die oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de kosten voor kinderopvang had betaald.

In hoger beroep heeft [appellant] alsnog een overeenkomst overgelegd, maar de Belastingdienst/Toeslagen bleef bij het standpunt dat hij niet had aangetoond dat hij de kosten had betaald. [appellant] voerde aan dat hij met kwitanties en bankafschriften had aangetoond dat hij de bedragen had voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij de gastouder contant had betaald. De kwitanties en bankafschriften vertoonden inconsistenties, waardoor de Belastingdienst/Toeslagen niet hoefde te concluderen dat de betalingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 juli 2014.

Uitspraak

201308727/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2013 in zaak nr. 12/4545 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2009 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 7 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. Dreessen, werkzaam bij Rechtshulp TDR, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 26 oktober 2011, gehandhaafd bij besluit van 7 september 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd, zodat hij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een dergelijke overeenkomst heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2009 de kosten voor kinderopvang heeft betaald.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft overgelegd, zodat hij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een dergelijke overeenkomst heeft plaatsgevonden en hij reeds daarom geen aanspraak heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag.
4. In hoger beroep heeft [appellant] alsnog een overeenkomst, gesloten tussen hemzelf en het gastouderbureau, overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat [appellant] daarmee heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Desalniettemin heeft hij geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2009, nu hij niet heeft aangetoond de kosten van kinderopvang te hebben betaald, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
5. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen hiermee miskent dat hij door middel van kwitanties en bankafschriften heeft aangetoond dat hij alle bedragen die op de facturen vermeld staan volledig heeft voldaan.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
[appellant] heeft gesteld dat hij de gastouder contant heeft betaald. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2), dienen contante betalingen gestaafd te worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames. [appellant] heeft zeven kwitanties overgelegd die betrekking hebben op het jaar 2009. De eerste kwitantie, gedateerd op 30 mei 2009, ziet op de opvang in de periode januari tot en met juni 2009 en vermeldt een betaald bedrag van € 973,50. De overige kwitanties, die ook allemaal op de 30e van de maand zijn gedateerd, hebben telkens betrekking op de opvang in de daaropvolgende maand en vermelden bedragen van € 162,25 of € 160,25. De op de kwitanties vermelde data en bedragen corresponderen evenwel niet met de op de overgelegde bankafschriften vermelde data en bedragen van geldopnames waarmee die contante betalingen zouden zijn gedaan (vergelijk de uitspraak van 5 februari 2014 in zaak nrs. 201300885/1/A2, 201300886/1/A2 en 201300887/1/A2). Zo is er geen kwitantie die correspondeert met het in april opgenomen en, naar [appellant] stelt, toen aan de gastouder betaalde bedrag van € 150,00 en is het bedrag van € 970,00 dat volgens de kwitantie op 30 mei 2009 is betaald pas op 13 juli 2009 opgenomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aldus met de door [appellant] overgelegde kwitanties en bankafschriften niet aangetoond hoeven te achten dat [appellant] de gastouder contant heeft betaald. Dat de gastouder heeft verklaard dat zij het gehele bedrag waar zij recht op had, van [appellant] heeft ontvangen, kan niet tot een andere conclusie leiden, nu daarmee evenmin het verband tussen de kwitanties en de geldopnames is aangetoond.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
480-752.