ECLI:NL:RVS:2018:875

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
201800946/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 maart 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had eerder, op 18 januari 2017, een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 12 januari 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet verplicht zou zijn om een nieuw besluit te nemen totdat het hoger beroep was behandeld. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 6 maart 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel de staatssecretaris als de vreemdeling vertegenwoordigd waren. De staatssecretaris voerde aan dat hij geen dwangsom wilde verbeuren en dat het nemen van een nieuw besluit zonder duidelijkheid over de uitkomst van het hoger beroep niet efficiënt was.

De vreemdeling betoogde echter dat hij belang had bij een snelle beslissing over zijn verblijfsstatus. De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening alleen kan worden toegewezen als er sprake is van spoedeisend belang. Hij concludeerde dat de staatssecretaris geen zwaarwegend belang had om de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank op te schorten. De voorzieningenrechter wees het verzoek van de staatssecretaris af en veroordeelde hem tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201800946/2/V2.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 januari 2018, gerectificeerd op 6 maart 2018, in zaak nr. 17/14102 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2018, gerectificeerd op 6 maart 2018, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2018, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Streef, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Onder de voorzieningenrechter wordt verstaan: de voorzieningenrechter van de Afdeling in vreemdelingenzaken.
2.    Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank, en dus nog geen nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar hoeft te nemen.
3.    Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris toegelicht dat zijn belang is dat hij, ongeacht de uitkomst van de procedure, geen dwangsom verbeurt over de periode van de behandeling van het hoger beroep. De staatssecretaris voert verder aan dat het nemen van een nieuw besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, zonder dat voor hem duidelijk is of die uitspraak in stand zal blijven, geen efficiënte inzet is van zijn besliscapaciteit en tot ongewenste gevolgen leidt. In dat verband wijst hij op het belang van het voorkomen van de situatie dat hij het beslisproces voortzet en met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een verblijfsvergunning verleent, terwijl die verlening teniet moet worden gedaan als de aangevallen uitspraak in hoger beroep wordt vernietigd.
3.1.    De vreemdeling heeft betoogd dat in de enkele omstandigheid dat de staatssecretaris mogelijk een dwangsom verbeurt geen spoedeisend belang is gelegen, omdat het verbeuren van een dwangsom een toekomstige onzekere gebeurtenis is. De vreemdeling stelt verder dat hij er belang bij heeft dat hij op korte termijn duidelijkheid verkrijgt over zijn verblijfsstatus in Nederland. In dat verband wijst hij erop dat in vreemdelingenzaken als uitgangspunt geldt dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft. Daarmee verdraagt zich niet dat de staatssecretaris met de uitvoering van een uitspraak van de rechtbank wacht totdat de Afdeling op een daartegen ingesteld hoger beroep heeft beslist.
Algemene uitgangspunten
4.    Ingevolge artikel 6:16 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24, heeft het instellen van hoger beroep geen schorsende werking, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4.1.    In de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) noch enige andere wettelijke bepaling is voor vreemdelingenzaken in een dergelijk voorschrift voorzien. Uit de geschiedenis van totstandkoming van de Vw 2000 blijkt dat de wetgever er, mede gelet op de artikelen 6:16 en 6:24 van de Awb, bewust van heeft afgezien om aan het hoger beroep bij de Afdeling in vreemdelingenzaken schorsende werking toe te kennen (Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 11, 85 en 86 en Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 3, blz. 39). Daarom geldt ook in vreemdelingenzaken als uitgangspunt dat uitspraken van de rechtbank moeten worden uitgevoerd, ook als tegen een dergelijke uitspraak hoger beroep is ingesteld. Hiermee is het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting gediend, aangezien het nieuw te nemen besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24, bij de beoordeling van het ingestelde hoger beroep kan worden betrokken.
4.2.    Daarom kan slechts een door de voorzieningenrechter toegewezen verzoek om een voorlopige voorziening in hoger beroep tot schorsende werking leiden.
5.    Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening vergt daarom, als spoedeisendheid belang niet geheel ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de aangevallen uitspraak en het daarmee vernietigde besluit en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen.
6.    Dit betekent het volgende voor de beoordeling van verzoeken om een voorlopige voorziening van de staatssecretaris.
6.1.    De voorzieningenrechter wijst een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af als er duidelijk geen spoedeisend belang is. Dat kan het geval zijn als het door de rechtbank vernietigde besluit geen besluit op bezwaar of op aanvraag genomen besluit is, zodat uit de enkele vernietiging daarvan niet volgt dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen.
6.2.    Een spoedeisend belang kan, afhankelijk van de door de rechtbank gehanteerde vernietigingsgrond en de voor de staatssecretaris geldende beslistermijn, aanwezig zijn als door de vernietiging van het besluit op de staatssecretaris een verplichting rust opnieuw te beslissen. In dat geval vindt in de regel een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling plaats van de aangevallen uitspraak en het daarmee vernietigde besluit, als de voorlopige voorzieningprocedure zich daarvoor leent (vergelijk de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 30 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB9465). De voorzieningenrechter hanteert bij die beoordeling vanaf vandaag, en anders dan voorheen (vergelijk de uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3624), als maatstaf of aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. Dat oordeel heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.3.    Bij zijn beoordeling of het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen kan de voorzieningenrechter daarnaast de belangen van de staatssecretaris en de vreemdeling betrekken. Bij die belangenafweging wordt het belang van de staatssecretaris om niet met inachtneming van de aangevallen uitspraak opnieuw te hoeven beslissen voordat op het hoger beroep is beslist, afgewogen tegen het belang van de vreemdeling dat aan die uitspraak uitvoering wordt gegeven. Het resultaat van deze belangenafweging kan mede afhangen van het hiervoor vermelde rechtmatigheidsoordeel van de voorzieningenrechter.
6.4.    Bij die belangenafweging kan gewicht toekomen aan de mogelijkheid dat uitvoering van de aangevallen uitspraak een onevenredige inspanning vergt van de zijde van de staatssecretaris, bijvoorbeeld als hem is opgedragen verstrekkend nader onderzoek te verrichten, of als die uitvoering tot gevolgen leidt die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Dat laatste is onder meer het geval als de aangevallen uitspraak de staatssecretaris geen andere keuze laat dan een aanvraag in te willigen. Een latere vernietiging van die uitspraak leidt er dan toe dat de grondslag van dat nadere besluit vervalt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2435). Dat heeft ook gevolgen voor al toegekende verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen. De voorzieningenrechter ziet daarin, uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op het gesloten stelsel van toelating in Nederland, een belang gelegen waar veel gewicht aan toekomt. Bij de belangenafweging komt ook gewicht toe aan het belang dat de vreemdeling heeft bij een nieuw besluit, bijvoorbeeld om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over zijn verblijfsstatus in Nederland of gelet op de totale duur van de procedure (vergelijk de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 17 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4815). Het is aan partijen om het bestaan van dergelijke omstandigheden in een concrete zaak te stellen en aannemelijk te maken.
6.5.    De enkele mogelijkheid dat de staatssecretaris ingevolge paragraaf 4.1.3.2 van de Awb een dwangsom verbeurt als hij niet tijdig gevolg geeft aan de opdracht van de rechtbank, is geen belang waar in de hiervoor vermelde belangenafweging gewicht aan toekomt. Uit rechtsoverweging 4.1. volgt dat als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris een rechterlijke uitspraak uitvoert, ook als hij tegen die uitspraak hoger beroep heeft ingesteld. Daarmee verdraagt zich niet dat die uitvoering wordt opgeschort louter omdat hij bij het niet-tijdig beslissen een dwangsom kan verbeuren.
7.    Ten slotte wijst de voorzieningenrechter erop dat een vreemdeling krachtens artikel 8:87, eerste en tweede lid, van de Awb kan verzoeken een getroffen voorlopige voorziening te wijzigen of op te heffen als hij meent dat de feiten en omstandigheden inmiddels zo zijn gewijzigd dat tot een andere afweging moet worden gekomen (vergelijk de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 8 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1175).
Toepassing op het verzoek in deze zaak
8.    Met inachtneming van het voormelde komt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling van het verzoek in deze zaak.
8.1.    De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Volgens de staatssecretaris is die afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het besluit van 30 augustus 2017 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb, omdat de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging er geen blijk van geeft dat hij daarin alle relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken.
8.2.    Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat het nemen van een nieuw besluit in deze zaak al snel tot gegrondverklaring van het bezwaar leidt, zodat aan de vreemdeling een vergunning moet worden verleend voordat op het hoger beroep is beslist.
8.3.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet in de door de staatssecretaris gestelde omstandigheden ook geen zwaarwegend belang dat ertoe noopt dat de uitvoering van de uitspraak toch wordt opgeschort. De rechtbank heeft louter overwogen dat het besluit van 30 augustus 2017 niet op een deugdelijke motivering berust. Zij heeft de staatssecretaris niet opgedragen inwilligend op de aanvraag te beslissen. Een dergelijke opdracht volgt ook niet uit de door de rechtbank gegeven motivering. Gelet hierop en op het door de vreemdeling gestelde belang dat hij op korte termijn duidelijkheid verkrijgt over zijn verblijfsstatus in Nederland, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
9.    Het verzoek wordt afgewezen.
10.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.030,57 (zegge: duizenddertig euro en zevenenvijftig cent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.R.M. Brouwer, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Brouwer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
791.