ECLI:NL:RVS:2017:2435

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
201700591/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting op medische gronden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 22 december 2016 een eerdere afwijzing van een aanvraag van een vreemdeling om uitstel van uitzetting op medische gronden had vernietigd. De vreemdeling, afkomstig uit Armenië, had verzocht om zijn uitzetting op te schorten vanwege medische klachten. De staatssecretaris had de aanvraag op 19 augustus 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 27 september 2016 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat het achterwege blijven van medische behandeling niet zou leiden tot een medische noodsituatie, met name omdat het BMA-advies niet inging op het aspect van (vrijwel) volledig verlies van zelfstandigheid bij dagelijkse levensverrichtingen.

In hoger beroep heeft de staatssecretaris aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het BMA-advies niet zorgvuldig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris zich voldoende had vergewist van de zorgvuldigheid en inzichtelijkheid van het BMA-advies. De rechtbank had niet gemotiveerd waarom de klachten van de vreemdeling een andere beoordeling vereisten. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van de staatssecretaris ongegrond. Tevens werd het besluit van 3 mei 2017 van de staatssecretaris vernietigd, omdat dit besluit zijn grondslag had verloren door de vernietiging van de eerdere uitspraak.

Uitspraak

201700591/1/V1.
Datum uitspraak: 7 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 december 2016 in zaak nr. 16/22056 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem, (thans: mr. C. Mayne, advocaat te Haarlem), heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 3 mei 2017 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Het door de vreemdeling tegen het besluit van 3 mei 2017 gerichte beroepschrift heeft de rechtbank aan de Afdeling ter behandeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling is afkomstig uit Armenië. Hij heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten omdat hij medische klachten heeft. Aan het besluit van 27 september 2016 heeft de staatssecretaris het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 28 juni 2016 (hierna: het BMA-advies) ten grondslag gelegd.
In geschil is of in het BMA-advies bij de beantwoording van de vraag of het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, had moeten worden ingegaan op het element '(vrijwel) volledig verlies van zelfstandigheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (hierna: ADL-zelfstandigheid)' uit de operationele definitie van het begrip medische noodsituatie in het Protocol BMA van april 2016 (www.ind.nl; hierna: het Protocol).
Medische noodsituatie
2.    Paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) luidt: 'De uitzetting blijft op grond van artikel 64 Vw [2000] achterwege als BMA aangeeft dat […] de stopzetting van de medische behandeling […] een medische noodsituatie [doet] ontstaan […].
[…]
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
[…].'
2.1.    Hoofdstuk 3.3 van het Protocol luidt: 'Bij de beantwoording van de vraag naar de verwachting over het ontstaan van een medische noodsituatie […] gaat het BMA uit van de omschrijving in paragraaf B8/9.1.3 van de [Vc 2000].
In de praktijk […] wordt de medische noodsituatie als volgt geoperationaliseerd:
"Het achterwege blijven van de medische behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn leiden tot betrokkenes overlijden, een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid […] of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen […]."
Op deze manier is het duidelijk voor de medisch adviseurs wat er met de algemene formuleringen invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade werd en wordt bedoeld. De operationalisering van de omschrijving in de Vc [2000] betekende dus geen strengere of een andere definitie maar een nadere uitleg voor de medisch adviseurs van deze omschrijving.[…]'
Grief
3.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de operationele definitie van het begrip medische noodsituatie in het Protocol, overwogen dat nu in het BMA-advies in antwoord 3 wel is vermeld dat er geen levensbedreigende symptomen zijn van een ziekte en dat geen psychiatrische situaties zijn beschreven op grond waarvan maatregelen als bedoeld in de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: BOPZ-maatregelen) dreigen bij het staken van de behandeling, maar niet is vermeld of het achterwege blijven van medische behandeling zal leiden tot een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid, terwijl de klachten van de vreemdeling die beoordeling wel vergen, de staatssecretaris zich er niet van heeft vergewist of het BMA-advies zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is.
3.1.    De enige grief van de staatssecretaris is gericht tegen de onder 3. weergegeven overweging. De staatssecretaris voert aan dat in antwoord 3 van het BMA-advies besloten ligt dat het BMA geen (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid verwacht en dat het BMA niet gehouden is ieder element van de operationele definitie uit het Protocol afzonderlijk te benoemen en te motiveren. Daarbij wijst de staatssecretaris erop dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat de klachten van de vreemdeling die beoordeling vergen. In dit verband voert de staatssecretaris voorts aan dat de medische situatie van de vreemdeling geen aanleiding geeft voor de veronderstelling dat het (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid een gevolg zou kunnen zijn van het staken van de medische behandeling. De staatssecretaris wijst er hiertoe op dat aan de operationele definitie van het begrip medische noodsituatie in het Protocol dezelfde betekenis toekomt als aan dit begrip in paragraaf A3/7 van de Vc 2000. Dit betekent volgens de staatssecretaris dat het element '(vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid' in de operationele definitie een nadere uitwerking is van het begrip 'invaliditeit'. Uit antwoord 1b van het BMA-advies noch uit de overige door de rechtbank beoordeelde stukken valt af te leiden dat het staken van de behandeling van de vreemdeling zou kunnen leiden invaliditeit, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling
4.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794), strekt, indien en voor zover de staatssecretaris een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of de staatssecretaris zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
4.1.    Op de vraag wat de aard van de klachten van de vreemdeling is, is in antwoord 1b van het BMA-advies, voor zover thans van belang, geantwoord dat de vreemdeling lichamelijke klachten heeft waarvoor geen medische afwijking werd gevonden en die worden geduid als een ongedifferentieerde somatische stoornis. Genoemd worden rugpijn, hoofdpijn, druk op de borst en bedplassen. Ook zijn er depressieve klachten, angsten en slaapproblemen en is de diagnose posttraumatische stressstoornis gesteld. De vreemdeling krijgt een maal per drie weken een gesprek en cognitieve gedragstherapie.
Op de vraag of het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn is in antwoord 3 geantwoord dat dit niet wordt verwacht, dat er geen levensbedreigende symptomen van een ziekte zijn, dat er geen psychiatrische situaties zijn beschreven op grond waarvan BOPZ-maatregelen dreigen bij het staken van de behandeling en dat er ook vanuit de voorgeschiedenis niet wordt verwacht dat er sprake zal zijn van een situatie zoals wordt bedoeld met een medische noodsituatie.
4.2.    Uit onder meer de uitspraak van 12 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BP0363, volgt dat aan het begrip medische noodsituatie in BMA-adviezen dezelfde betekenis toekomt als in paragraaf B8/9.1.3 van de Vc 2000. Daarbij heeft de Afdeling ook de in het Protocol vermelde operationele definitie van het begrip medische noodsituatie betrokken.
De omschrijving van het begrip medische noodsituatie in paragraaf B8/9.1.3 van de Vc 2000 is gelijkluidend aan de hiervoor onder 2 geciteerde omschrijving uit paragraaf A3/7 van de Vc 2000.
Uit het vorenstaande volgt, zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, dat het element '(vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid' in de operationele definitie van het begrip medische noodsituatie in het Protocol een nadere uitwerking is van het begrip 'invaliditeit' in paragraaf A3/7 van de Vc 2000. De staatssecretaris voert voorts terecht aan dat in antwoord 3 van het BMA-advies besloten ligt dat het BMA geen (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid verwacht en dat het BMA niet gehouden is ieder element van de operationele definitie in het Protocol afzonderlijk te benoemen en te motiveren. Nu de vreemdeling in beroep en ter zitting bij de rechtbank niet heeft geconcretiseerd in welk opzicht het afzonderlijk hanteren van voormeld element van de operationele definitie uit het Protocol in zijn geval tot een andere conclusie over het ontstaan van een medische noodsituatie zou hebben geleid, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet heeft vergewist van de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van het BMA-advies.
De grief slaagt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 27 september 2016 alsnog ongegrond verklaren.
5.1.    Het besluit van 3 mei 2017 wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, in de beoordeling betrokken.
Uit het voorgaande volgt dat aan het besluit van 3 mei 2017, dat ter uitvoering van de vernietigde uitspraak is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 december 2016 in zaak nr. 16/22056;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 3 mei 2017, V-nummer […].
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. De Vink
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2017
154.