ECLI:NL:RVS:2014:4815

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
201401554/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B.M. Hent
  • S.P.M. Zwinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie

Op 1 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 24 januari 2014 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris en de vreemdeling hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris verzocht de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te voldoen.

De voorzitter heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling, die uitvoering van de uitspraak van de rechtbank wenst, zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om niet opnieuw op de aanvraag te hoeven beslissen zonder duidelijkheid over de uitkomst van het hoger beroep. De voorzitter heeft het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 487,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. A.B.M. Hent, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2014.

Uitspraak

201401554/2/V2.
Datum uitspraak: 17 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van onder meer:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2014 in zaak nr. 09/38999 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij tussenuitspraak van 7 mei 2013 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak genoemde gebrek te herstellen.
Bij brief van 17 juni 2013 heeft de staatssecretaris het besluit van 1 oktober 2009 nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 24 januari 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 oktober 2009 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroepen ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven.
2.    De totale duur van de procedure in aanmerking nemende, is de voorzitter in dit geval van oordeel dat het belang van de vreemdeling dat uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, zoals uiteengezet in de schriftelijke uiteenzetting, zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om niet met inachtneming van die uitspraak opnieuw op de aanvraag te hoeven beslissen zonder dat voor hem duidelijk is of deze uitspraak in stand zal blijven.
3.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van staat.
w.g. Hent    w.g. Zwinkels
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2014
657.