ECLI:NL:RVS:2018:3001

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
201708498/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 21 september 2017 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling, geboren in 2002 en van Zambiaanse nationaliteit, had aangevoerd dat zij in haar thuisland slachtoffer was van mensenhandel en seksueel misbruik. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van de vreemdeling, waaronder haar trauma en de invloed daarvan op haar verklaringen.

De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vreemdeling niet in staat was om consistente en coherente verklaringen af te leggen. Hij verwees naar een FMMU-advies dat aangaf dat de vreemdeling wel gehoord kon worden, maar dat er rekening moest worden gehouden met haar trauma. De rechtbank had in haar uitspraak steun gevonden in een uitspraak van het UK Court of Appeal, maar de staatssecretaris betoogde dat deze vergelijking niet opging voor de huidige zaak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling niet in staat was om haar asielrelaas naar voren te brengen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

201708498/1/V2.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 september 2017 in zaak nr. 16/29612 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling is geboren op [2002] en heeft de Zambiaanse nationaliteit. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in Zambia slachtoffer is geweest van mensenhandel en stelselmatig seksueel is misbruikt. Zo heeft zij verklaard dat zij is verkracht door een onbekende man en ook door een oom bij wie zij samen met haar zus na het vertrek van hun pleegmoeder enige tijd in huis heeft gewoond. Vervolgens heeft deze oom haar en haar zus uit huis gezet. Daarna leefden zij op straat en werden zij gedwongen tot prostitutie, aldus de vreemdeling.
De staatssecretaris heeft het asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
2.    De rechtbank heeft overwogen dat zich in dit geval een cumulatie van bijzondere, individuele omstandigheden voordoet. Daarbij heeft zij erop gewezen dat een medewerker van stichting Nidos tijdens een gesprek met de gehoorambtenaar voorafgaand aan het aanmeldgehoor kenbaar heeft gemaakt dat de vreemdeling zwaar getraumatiseerd is door gebeurtenissen uit het verleden en dat zij extreem angstig is. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit een bij de zienswijze overgelegd rapport van GGZ Drenthe "De Evenaar" van 31 maart 2016 blijkt dat de vreemdeling lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis die grotendeels gerelateerd is aan ingrijpende gebeurtenissen die zij in het land van herkomst heeft meegemaakt. De rechtbank heeft tot slot in haar oordeel betrokken dat de vreemdeling ten tijde van het nader gehoor alleen Lala sprak en dat daarom haar zus die naast Lala ook Engels spreekt, ondanks haar eigen psychische gesteldheid heeft gefungeerd als tolk, omdat er in Nederland geen tolken in de taal Lala beschikbaar zijn.
3.    In zijn eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de invloed die de onder 2 vermelde bijzondere, individuele omstandigheden hebben gehad op het vermogen van de vreemdeling om te verklaren. De staatssecretaris voert hiertoe aan dat er in dit geval geen aanleiding is om aan te nemen dat de vreemdeling, omdat zij getraumatiseerd is, niet in staat was consistente, coherente en volledige verklaringen af te leggen. Verder betoogt de staatssecretaris dat rechtbank bij haar oordeel ten onrechte steun heeft gevonden in de uitspraak van het UK Court of Appeal van 27 juli 2017, [2017] EWCA Civ 1123.
3.1.    In het FMMU-advies van 5 oktober 2015 staat dat de vreemdeling kan worden gehoord, maar dat zij te kennen heeft gegeven in gesprekken boos te worden als pijnlijke ervaringen en herinneringen aan bod komen, dat zij in het verleden ook wel eens fysiek is uitgevallen, dat haar zus een kalmerende invloed op haar heeft, dat haar uithoudingsvermogen en attentieboog beperkt zijn en dat zij niet langer dan twee uur achter elkaar kan worden gehoord. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat uit het rapport van het nader gehoor blijkt dat met de in het FMMU-advies vermelde beperkingen zo veel mogelijk rekening is gehouden. De staatssecretaris heeft er in dit verband nog op gewezen dat de vreemdeling alleen op relevante punten is gehoord waarbij rekening is gehouden met haar leeftijd en situatie en dat tijdens het nader gehoor niet is gebleken dat zij niet in staat was haar asielrelaas naar voren te brengen. Verder wijst de staatssecretaris er terecht op dat de vreemdeling geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om met behulp van haar zus haar relaas op schrift te stellen, maar te kennen heeft gegeven haar verhaal mondeling naar voren te willen brengen, waarna zij, in overleg met haar gemachtigde, met haar zus als tolk over haar asielmotieven is gehoord. Daarnaast voert de staatssecretaris terecht aan dat in deze zaak, anders dan in de uitspraak van het Britse Court of Appeal van 27 juli 2017, geen informatie is ingebracht waaruit volgt dat de problematiek waarmee de vreemdeling bekend is van invloed is op haar vermogen om te verklaren. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft de staatssecretaris in de in 2 weergegeven informatie dan ook terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de vreemdeling niet consistent, coherent en volledig kon verklaren.
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 september 2017 in zaak nr. 16/29612;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bossmann
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
363-869.