ECLI:NL:RBDHA:2019:2162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
NL18.17670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Zambiaanse vrouw na terugverwijzing door de Raad van State

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Zambiaanse vrouw. De vrouw had in 2015 asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd aanvankelijk afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank had eerder in 2017 het beroep van de vrouw gegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2018 het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. Tijdens de zitting op 18 december 2018 heeft de vrouw haar beroepsgronden aangevuld en verzocht om gehoord te worden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat deze ongeloofwaardig zijn. De vrouw had verklaard dat zij in Zambia was ontvoerd, mishandeld en verkracht, maar de rechtbank vond haar verklaringen niet consistent en niet plausibel. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet onverwijld had gemeld voor het indienen van haar asielaanvraag, wat een belangrijke factor was in de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over eerdere vervolging of schade.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de vrouw ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17670

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiseres

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. drs. C.G. Matze),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovaçs).

ProcesverloopBij besluit van 24 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Bij uitspraak van 21 september 2017 [2] heeft de rechtbank het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij uitspraak van 19 september 2018 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) het daartegen door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
Eiseres heeft de beroepsgronden aangevuld en meegedeeld te willen worden gehoord op een nadere zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018, samen met de behandeling van de zaken met nummers NL18.17666 en NL18.17682. Eiseres en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Zambiaanse nationaliteit. Zij is in mei 2015 samen met haar zus [naam 2] Nederland ingereisd met gebruikmaking van een visum voor kort verblijf. Op 12 augustus 2015 heeft zij asiel aangevraagd.
2. Kort weergegeven heeft eiseres het volgende aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. Op een dag is eiseres door een onbekende vrouw meegenomen, weg van het huis van haar oom en tante waar zij sinds het overlijden van haar ouders woonde. Deze vrouw heeft eiseres gedwongen tewerkgesteld en mishandeld. Op enig moment is eiseres door een man verkracht. Vervolgens is eiseres op de markt, waar zij bananen moest verkopen, in haar stamtaal aangesproken door twee mannen die in het bezit waren van een foto van haar zus. De mannen hebben eiseres teruggebracht naar haar oom en tante. De oom van eiseres was echter niet blij om haar te zien en ook hij heeft haar verkracht. Eiseres en haar zus zijn naar een vriendin gevlucht. Na verloop van tijd zijn zij op straat gezet. Zij hebben in armoede geleefd en zijn in deze periode herhaaldelijk seksueel misbruikt. Vervolgens zijn eiseres en haar zus weggegaan naar een onbekende plek. Van daaruit heeft een oude, onbekende man hen geholpen om reisdocumenten te verkrijgen en naar Nederland te gaan, waarbij hij aanwijzingen heeft gekregen van de hier te lande verblijvende tante [naam 3] .
3. Verweerder acht deze verklaringen van eiseres ongeloofwaardig. Daarnaast werpt verweerder tegen dat eiseres zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van haar asielaanvraag.
4. Op wat eiseres in beroep hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
Omvang van het geding
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet een teruggewezen zaak worden beoordeeld en daarop worden beslist binnen de grenzen van het geding zoals dat in eerste aanleg was afgebakend, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing. [4]
6. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 september 2018 geoordeeld dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om aan te nemen dat eiseres niet coherent, consistent en volledig kon verklaren. De Afdeling heeft er daarbij op gewezen dat onbestreden is gebleven dat uit het rapport van nader gehoor blijkt dat met de in het FMMU-advies vermelde beperkingen zoveel mogelijk rekening is gehouden. Er is verder rekening gehouden met de leeftijd en situatie van eiseres en tijdens het nader gehoor is niet gebleken dat eiseres niet in staat was om haar asielrelaas naar voren te brengen. Eiseres heeft afgezien van de haar geboden mogelijkheid om haar relaas op schrift te stellen. In overleg met haar gemachtigde is zij gehoord met haar zus als tolk. Ten slotte is er geen informatie ingebracht waaruit volgt dat de problematiek waarmee zij bekend is van invloed is op haar vermogen om te verklaren, aldus de Afdeling.
7. Gelet hierop maken de beroepsgronden dat eiseres vanwege haar psychische gesteldheid en vanwege communicatieproblemen niet goed heeft kunnen verklaren niet langer onderdeel uit van het geding. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot een beoordeling van de overige beroepsgronden.
Zorgvuldigheid
8. Eiseres voert aan dat zij zich er niet mee kan verenigen dat het bestreden besluit is opgesteld door dezelfde ambtenaar die het gehoor met haar heeft afgenomen. Daarbij wijst zij op de aanbeveling in het rapport ‘De geloofwaardigheid gewogen’ van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken van mei 2016, om de functies van hoormedewerker en beslismedewerker strikt gescheiden te houden. De rechtbank gaat aan deze beroepsgrond voorbij. Allereerst is er geen rechtsregel aan te wijzen die een dergelijke scheiding voorschrijft. Daarnaast heeft eiseres niet geconcretiseerd hoe zij door verweerders handelwijze zou zijn benadeeld.
9. Ook voert eiseres aan dat verweerder de relevante elementen van haar asielrelaas niet volgens diens Werkinstructie 2014/10 heeft vastgesteld. Eiseres wijst er op dat het daarbij gaat om het identificeren van de kern van het asielrelaas: de feiten, omstandigheden en gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel de vrees voor een onmenselijke behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres komt vervolgens tot een andere rubricering van de verschillende onderdelen van haar asielrelaas dan verweerder. Hieruit kan echter niet worden opgemaakt dat aspecten die behoren tot de kern van het asielrelaas van eiseres door verweerder buiten beschouwing zijn gelaten.
De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Geloofwaardigheid
10. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij vaag en niet-plausibel heeft verklaard over de gestelde gebeurtenis dat zij door een onbekende vrouw is meegenomen naar een dorp waar men een andere taal sprak waar eiseres niets van begreep. Zo heeft eiseres niets over deze vrouw kunnen verklaren. Verweerder acht het verder opmerkelijk dat uit de verklaringen van eiseres moet worden afgeleid dat zij in staat zou zijn geweest om te communiceren met deze vrouw, alsook met een toevallige straatverkoper die behulpzaam zou zijn geweest bij het opsporen van eiseres. Eiseres spreekt immers alleen Lala, welke taal slechts door een zeer beperkt deel van de bevolking in Zambia wordt gesproken. De opmerking in het beroepschrift [5] dat niet duidelijk is in hoeverre de Lala-taal significant afwijkt van andere talen en dialecten in Zambia, noch de suggestie van de gemachtigde dat anderen misschien wel Lala spraken, biedt een onvoldoende weerlegging van bovengenoemde tegenwerping. Eiseres wordt niet gevolgd in de stelling dat verweerder hierop had moeten doorvragen [6] , aangezien het aan haar is om haar relaas aannemelijk te maken.
11. Verweerder heeft evenmin ten onrechte tegengeworpen dat eiseres niet plausibel heeft verklaard over haar ontsnapping aan de man die haar had opgesloten en bedreigd met een mes. Zoals verweerder terecht stelt, is het enerzijds opmerkelijk dat eiseres aan die situatie zou zijn ontsnapt en valt anderzijds niet in te zien dat zij niet eerder heeft weten te ontsnappen, nu zij – naar eigen zeggen als verkoopster van bananen op de markt - bewegingsvrijheid had. In de gronden van beroep [7] wordt bestreden dat een en ander ongeloofwaardig is en wordt getracht hierover nadere uitleg gegeven. De rechtbank volgt eiseres hierin niet, nu zij hiertoe gebruik had moeten maken van de correcties en aanvullingen.
12. Eiseres heeft in beroep niet (meer) gereageerd op diverse andere tegenwerpingen van verweerder. Zo heeft eiseres niets kunnen vertellen over de mannen die haar op verzoek van haar zus hebben weten op te sporen en haar hebben teruggebracht naar haar dorp. Ook heeft eiseres vaag en afwijkend van haar zus verklaard over het misbruik door haar oom. Eiseres weet niet bij welke vriendin van haar zus zij beiden geruime tijd hebben verbleven. Verder is zij niet in staat om details te noemen, in tijd en plaats, over haar verblijf op straat. Daarbij heeft verweerder terecht ook tegengeworpen dat eiseres in haar verklaringen geen melding heeft gemaakt van het feit dat haar zus in een zekere periode iedere nacht werd meegenomen door onbekenden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het begrijpelijk zou zijn dat eiseres dit niet heeft verteld, omdat zij alleen over zichzelf zou moeten verklaren. [8]
13. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres vaag en niet plausibel heeft verklaard over de oude man die haar zou hebben geholpen om Zambia te verlaten. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat eiseres de naam van deze man niet kent en dat het volstrekt onduidelijk is hoe deze man eiseres en haar zus heeft ontdekt en hoe hij erin is geslaagd om reisdocumenten te regelen voor eiseres en haar zus, die beide minderjarig waren. Ook is opmerkelijk dat eiseres met deze onbekende is meegegaan. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ervan uit mocht gaan dat de man goede bedoelingen had omdat zij hem naar algemeen gebruik in Zambia met ‘opa’ mocht aanspreken. Daargelaten dat eiseres dit niet heeft onderbouwd, laat dit de genoemde tegenwerpingen onverlet.
14. De verwijzing van eiseres naar algemene informatie over mensenhandel in Zambia doet niet af aan de genoemde tegenwerpingen van verweerder over het individuele relaas van eiseres. Hetzelfde geldt voor de uiteenzettingen in het aanvullend beroepschrift over de familierechtelijke relatie met tante [naam 3] en de achtergrond van halfzus [naam 4] .
15. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres ongeloofwaardig heeft verklaard over haar problemen in Zambia.
Kennelijk ongegrond
16. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte meent dat zij zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van haar asielaanvraag, zodat deze ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiseres stelt dat zij bij aankomst op Schiphol asiel heeft willen aanvragen, maar dat dit door de marechaussee onmogelijk werd gemaakt. Ook stelt eiseres dat zij kort daarna naar een politiebureau is gegaan om alsnog asiel aan te vragen, maar dat zij werd heengezonden met de mededeling dat haar visum voor kort verblijf nog geldig was.
17. De rechtbank merkt op dat eiseres haar stellingen niet heeft onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiseres met behulp van een advocaat een verlenging van het visum heeft aangevraagd en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiseres niet in plaats daarvan met diens hulp asiel had kunnen aanvragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
Artikel 31, vijfde lid, van de Vw
18. Eiseres wijst op het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Vw. Uit dit artikellid volgt dat eerdere blootstelling aan vervolging of ernstige schade een duidelijke aanwijzing vormt voor gegronde vrees voor het reële risico om hieraan opnieuw te worden blootgesteld. De rechtbank is van oordeel dat deze bepaling niet op eiseres van toepassing is. Immers is niet aannemelijk geworden dat eiseres eerder is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade.
Reguliere verblijfsvergunning
19. Ten slotte heeft eiseres in een aanvulling van de beroepsgronden op 1 november 2018 aangevoerd dat zij inmiddels in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning omdat zij langer dan 12 maanden uitstel van vertrek zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw heeft genoten. De rechtbank volgt eiseres hierin niet, omdat dit onderdeel van de besluitvorming getoetst dient te worden naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. De door eiseres gestelde omstandigheid deed zich op dat moment niet voor.
Conclusie
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzitter, en mr. K.M. de Jager en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2687.
5.Aanvullend beroepschrift pagina 3
6.Aanvullend beroepschrift pagina 4
7.Aanvullend beroepschrift pagina 4
8.Aanvullend beroepschrift pagina 7