ECLI:NL:RVS:2018:2540

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
201805953/1/V1 en 201805953/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing opvangverzoek door COA

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en op het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 17 mei 2018 een verzoek ingediend bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om opvang te verlenen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond in haar uitspraak van 14 juni 2018. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vreemdeling terecht klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat hij geen asielaanvraag had ingediend met het indienen van het formulier model M35-O. De voorzieningenrechter verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat het indienen van dit formulier wel degelijk als een aanvraag moet worden beschouwd. Gelet op deze overwegingen is het hoger beroep kennelijk gegrond en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van het COA alsnog gegrond en vernietigt dit besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt het COA tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 30 juli 2018.

Uitspraak

201805953/1/V1 en 201805953/2/V1.
Datum uitspraak: 30 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018 in zaak nr. 18/3122 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2018 heeft het COa een verzoek van de vreemdeling hem opvang te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 14 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, advocaat te Nieuw-Vennep, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met het indienen van het formulier model M35-O geen asielaanvraag heeft ingediend.
2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2157, is het indienen van het model M35-O een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het stelsel van de Awb past binnen het Unierecht, met name artikel 6, vierde lid, van de Procedurerichtlijn (PB 2013 L 180). Ook volgt uit deze uitspraak dat de eventuele onvolledigheid van de aanvraag niet afdoet aan het moment dat die aanvraag wordt ingediend, gelet op artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De vreemdeling klaagt derhalve terecht dat zijn asielaanvraag is ingediend op het moment dat hij dat formulier heeft ingevuld en ondertekend en niet pas, zoals de rechtbank heeft overwogen, met het invullen van het model M35-H.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 mei 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit moet wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd.
4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Het COa moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018 in zaak nr. 18/3122;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers van 17 mei 2018, V-nummer [...];
V.    wijst het verzoek af;
VI.    veroordeelt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Groeneweg
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2018
32-862.