Datum uitspraak: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 oktober 2017 in zaken nrs. 16/3087 en 16/3846 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 definitief op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1. appellante] heeft in 2010 en 2011 gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Voor deze opvang heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar die toeslag in de vorm van voorschotten verstrekt.
Bij onderscheiden besluiten van 11 september 2012, zoals gehandhaafd bij het besluit van 10 januari 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 op nihil gesteld. Bij uitspraak van 16 juli 2013 heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011, omdat zij voor beide jaren niet heeft aangetoond dat zij kosten van kinderopvang heeft gemaakt en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opvang in die jaren op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang respectievelijk 1.52 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen heeft plaatsgevonden.
2. Op 22 januari 2014 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om herziening van de nihilstelling van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011.
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen.
3. Bij besluit van 27 mei 2014 heeft de dienst het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2010 definitief berekend en op nihil vastgesteld.
4. Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2011 definitief berekend en op nihil vastgesteld.
5. [ appellante] heeft tegen ieder van voormelde besluiten - separaat - bezwaar gemaakt.
6. Bij besluit van 1 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 25 september 2014 en 4 augustus 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, omdat [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang over 2010 en 2011 te hebben betaald.
7. Bij besluit van 6 juni 2016 (lees: 2017) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 27 mei 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
8. [ appellante] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juni 2016. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.
Ten aanzien van het verzoek om herziening van de voorschotbesluiten van 11 september 2012 heeft de rechtbank overwogen dat de dienst dit verzoek terecht heeft afgewezen, nu [appellante] geen nieuwe stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij de volledige kosten van opvang over die jaren heeft voldaan.
Ten aanzien van de definitieve vaststelling van het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2011 heeft de rechtbank overwogen dat de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij geen recht op die toeslag heeft. Volgens de rechtbank geeft hetgeen [appellante] in deze procedure heeft aangevoerd geen ander beeld van de relevante feiten dan reeds aan de orde was in de procedure over het voorschot over 2011, die heeft geleid tot de uitspraak van 16 juli 2013.
9. [ appellante] kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat zij wel degelijk recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011.
10. [ appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dienst zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft aangetoond de kosten van kinderopvang over 2010 te hebben betaald. Uit de jaaropgave volgt dat de kosten voor dat jaar in totaal € 13.180,00 bedroegen. Nu uit de bankmutaties van het gastouderbureau volgt dat zij een bedrag van € 13.381,00 heeft voldaan, heeft zij alle kosten aantoonbaar betaald, aldus [appellante].
10.1 Het bij de rechtbank door [appellante] aanhangig gemaakte beroep is ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 1 juni 2016. In dit besluit is alleen beslist op het bezwaar dat [appellante] heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 en op het bezwaar dat zij heeft gemaakt tegen de definitieve vaststelling van haar recht op kinderopvangtoeslag over 2011, en niet op het door haar gemaakte bezwaar tegen de definitieve vaststelling van haar recht op toeslag over 2010. Dat dit besluit geen betrekking heeft op het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de definitieve vaststelling van haar recht op kinderopvangtoeslag 2010, blijkt niet alleen uit de bewoordingen van het besluit van 1 juni 2016, maar ook uit het feit dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het in verweer bij de rechtbank overgelegde besluit van 6 juni 2016 (lees: 2017) apart heeft beslist op het door [appellante] tegen de definitieve vaststelling van haar recht op toeslag over 2010 gemaakte bezwaar.
Het voorgaande betekent dat de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht van [appellante] op toeslag over 2010 definitief op nihil heeft gesteld geen onderdeel uitmaakt van dit geschil.
11. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:930) kan een aanvrager niet meer bereiken dat een voorschot kinderopvangtoeslag over een bepaald jaar wordt herzien indien de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor dat jaar inmiddels definitief heeft vastgesteld. Nu de kinderopvangtoeslag over 2010 definitief op nihil is vastgesteld bij het besluit van 27 mei 2014, kan [appellante] ten tijde van deze uitspraak niet meer bereiken dat het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 wordt herzien. [appellante] heeft dus geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op het herzieningsverzoek over 2010. 12. Het voorgaande betekent dat aan een inhoudelijke bespreking van het betoog over toeslagjaar 2010 niet wordt toegekomen.
13. [ appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verplicht was uiterlijk binnen 13 weken na de aangifte Inkomstenbelasting de tegemoetkoming vast te stellen. Gelet hierop is het besluit tot definitieve vaststelling van haar recht op kinderopvangtoeslag over 2011 te laat genomen.
13.1 De gemachtigde van [appellante] heeft reeds in vele andere zaken aangevoerd dat de bevoegdheid tot het herzien van voorschotten en het vaststellen van de toeslag in het nadeel van de belanghebbende vervalt na ommekomst van de termijn vermeld in artikel 19, eerste lid, van de Awir. De Afdeling heeft het betoog steeds gemotiveerd verworpen. Zie bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) de uitspraken van:
De Afdeling ziet thans geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in deze uitspraken.
13.2 Zoals uit de voormelde uitspraken volgt, vervalt de bevoegdheid van de Belastingdienst/Toeslagen om een voorschot te herzien of een toeslag vast te stellen ten nadele van de belanghebbende vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toeslag betrekking heeft. Het besluit van 4 augustus 2015, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2011 definitief heeft vastgesteld op nihil, is binnen die termijn en derhalve tijdig genomen.
14. [ appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij voor toeslagjaar 2011 geen jaaropgave of facturen kan overleggen, omdat de administratie van het gastouderbureau medio oktober 2011 door de FIOD in beslag is genomen. Daarna kon zij niet meer inloggen om gegevens te downloaden en uit te printen. Uit de overeenkomsten kan evenwel worden afgeleid dat er voor ieder van de twee kinderen 155 uur per maand opvang werd afgenomen tegen een tarief van € 5,00 per uur. Nu zij per 1 maart 2011 de toeslag heeft stopgezet, kan worden aangenomen dat de kosten voor kinderopvang in 2011 (2 x 155 uur x € 5,00 x 2 =) € 3.100,00 bedroegen. Uit de bankmutaties van het gastouderbureau volgt dat zij in totaal € 3.054,00 heeft betaald. Dat zij slechts een klein bedrag, te weten € 46,00, niet kan aantonen, kan haar niet worden verweten, aldus [appellante].
14.1 [appellante] heeft geen jaaropgave of facturen overgelegd op basis waarvan kan worden vastgesteld wat de hoogte van de kosten van kinderopvang over 2011 is geweest. Dit betekent dat de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet op basis van objectieve gegevens valt vast te stellen wat de hoogte van die kosten is geweest. Dat, naar [appellante] stelt, haar dat niet tegengeworpen kan worden, omdat de administratie van het gastouderbureau medio oktober 2011 in beslag is genomen door de FIOD, kan niet worden gevolgd. Het is aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om een deugdelijke administratie van de kinderopvang bij te houden en desgevraagd stukken over die opvang aan de Belastingdienst/Toeslagen te overleggen. Voor zover zij dit niet meer kan, dient dit voor haar rekening en risico te blijven.
Voor zover [appellante] met een beroep op de overeenkomsten betoogt dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag over dat jaar, volgt de Afdeling dit betoog niet. Naar aanleiding van een verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 oktober 2011 om de met [gastouderbureau] gesloten overeenkomsten over te leggen, heeft [appellante] onder meer een overeenkomst met ingangsdatum 1 januari 2010 overgelegd, die betrekking heeft op de opvang van [kind 1], en een overeenkomst met ingangsdatum 1 augustus 2010, die betrekking heeft op de opvang van [kind 2]. In deze overeenkomsten is geen uurprijs vermeld, zodat de hoogte van de kosten niet uit deze overeenkomsten kan worden afgeleid. Aan de overeenkomsten die zij eerst in beroep heeft overgelegd, en waarin, naast het aantal opvanguren, wel een uurprijs is vermeld, kan niet de waarde worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien. Niet alleen is niet duidelijk waarom [appellante] deze overeenkomsten niet eerder heeft overgelegd, maar voorts heeft zij niet verklaard waarom zowel de opmaak als de ondertekeningsdatum van die overeenkomsten anders zijn dan die van de eerder door haar overgelegde overeenkomsten.
15. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2011. Dit betekent dat hetgeen [appellante] overigens tegen de definitieve vaststelling over 2011 heeft aangevoerd, geen bespreking meer behoeft.
16. Nu de kinderopvangtoeslag over 2011 definitief op nihil is vastgesteld bij het besluit van 4 augustus 2015, kan [appellante] ten tijde van deze uitspraak niet meer bereiken dat het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 wordt herzien. [appellante] heeft dus geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op het herzieningsverzoek over 2011.
17. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het verzoek om herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover deze ziet op de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2011, te worden bevestigd.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het verzoek om herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze ziet op de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2011.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Pans w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018