201509449/1/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2015 in zaak nr. C/10/478643 / F FA RK 15-4554 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Rotterdam,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2015 heeft de burgemeester het aan [wederpartij] opgelegde huisverbod van 28 mei 2015 voor de woning aan de [locatie] te Rotterdam met achttien dagen verlengd tot 25 juni 2015 15:40 uur.
Bij uitspraak van 1 december 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 juni 2015 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2016, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle en mr. S. Etty, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In de woning aan de [locatie] verblijft de voormalige partner van [wederpartij] met zijn huidige partner, zijn zoon en zijn dochter. De dochter is uit een relatie tussen [wederpartij] en haar voormalige partner geboren. Bij besluit van 28 mei 2015 heeft de burgemeester aan [wederpartij] een huisverbod als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) voor deze woning opgelegd voor een duur van tien dagen. Het huisverbod gold voor de periode vanaf 28 mei 2015 15:40 uur tot 7 juni 2015 15:40 uur. Aan dit besluit heeft de burgemeester onder meer diverse processen-verbaal van de politie ten grondslag gelegd waaruit volgt dat tegen [wederpartij] aangifte is gedaan van mishandeling van haar voormalige partner en diens partner ter plaatse van de woning op 27 mei 2015. Bij besluit van 5 juni 2015 heeft de burgemeester het huisverbod met achttien dagen verlengd. De burgemeester heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de dreiging van gevaar voortduurt, omdat [wederpartij] het opgelegde huisverbod heeft overtreden.
2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wth wordt in deze wet onder huisverbod verstaan: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Ingevolge artikel 3, onder b, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul) wordt voor de toepassing van dit Verdrag verstaan onder "huiselijk geweld" alle vormen van fysiek, seksueel, psychologisch of economisch geweld dat plaatsvindt binnen het gezin of het huishouden of tussen voormalige of huidige echtgenoten of partners, ongeacht of de dader in dezelfde woning als het slachtoffer verblijft of heeft verbleven.
Ingevolge artikel 52 nemen partijen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten gerechtigd worden een pleger van huiselijk geweld bij onmiddellijk gevaar te bevelen onverwijld de woning van het slachtoffer of van de persoon die gevaar loopt gedurende een toereikende periode te verlaten en de pleger te verbieden deze woning te betreden of contact op te nemen met het slachtoffer of de persoon die gevaar loopt. Bij uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen wordt prioriteit verleend aan de veiligheid van slachtoffers of personen die gevaar lopen.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, nemen partijen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat adequate gebieds- of contactverboden of beschermingsmaatregelen kunnen worden getroffen voor slachtoffers van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 2, eerste lid, van de Wth aldus dient te worden uitgelegd dat ook aan een persoon een huisverbod voor een woning kan worden opgelegd die niet in die woning met degenen die in die woning verblijven woont of gedeeltelijk woont. De burgemeester beroept zich daarbij op het Verdrag van Istanbul, dat op 1 augustus 2014 in werking is getreden. Dit verdrag heeft tot doel het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Verdragspartijen zijn verplicht daartoe, onder meer op grond van artikel 52 en artikel 53 van dit verdrag, maatregelen te nemen. Volgens de burgemeester hebben de maatregelen betrekking op alle slachtoffers van huiselijk geweld, ongeacht of de slachtoffers samen met de pleger van geweld samenwonen. Daarbij wijst de burgemeester erop dat veel huiselijk geweld wordt gepleegd door ex-partners. Voorts betoogt de burgemeester dat de rechtbank ook in artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringswet ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om artikel 2, eerste lid, van de Wth ruim uit te leggen.
4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat een tijdelijk huisverbod voor een woning niet kan worden opgelegd aan een persoon die niet in die woning met degenen die in die woning verblijven woont of gedeeltelijk woont. Het aan [wederpartij] opgelegde huisverbod kon daarom niet worden verlengd. Volgens de rechtbank brengt artikel 53 van het Verdrag van Istanbul niet met zich dat artikel 2, eerste lid, van de Wth op de door de burgemeester voorgestane wijze dient te worden uitgelegd. Ook artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (hierna: Uitvoeringswet) noopt niet tot die ruime uitleg.
4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:599 volgt uit de tekst van artikel 2, eerste lid, van de Wth en de geschiedenis van de totstandkoming van de wet dat een tijdelijk huisverbod alleen kan worden opgelegd aan degene die in het huis waarvoor dat verbod geldt, woont of gedeeltelijk woont. Zo is in de memorie van toelichting bij deze bepaling vermeld dat erin wordt voorzien dat ook aan iemand die slechts een gedeelte van de week bij diens partner verblijft toch een huisverbod kan worden opgelegd (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 19). De Afdeling volgt niet het betoog van de burgemeester dat artikel 2 van de Wth, met een beroep op de artikelen 52 en 53 in samenhang met de brede definitie van "huiselijk geweld" van artikel 3, onder b, van het Verdrag van Istanbul, zo uitgelegd kan worden dat ook een huisverbod kan worden opgelegd aan een persoon die niet in die woning met degenen die in die woning verblijven woont of gedeeltelijk woont. Daarmee zouden de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever te ver worden opgerekt. Daar komt bij dat het Verdrag van Istanbul voor Nederland eerst op 1 maart 2016, dus na het besluit van 5 juni 2015, in werking is getreden. Dat in artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringswet een regeling is vervat over de erkenning van een certificaat door een andere lidstaat van een beschermingsmaatregel die is opgelegd op grond van de Wth brengt evenmin met zich dat artikel 2, eerste lid, van de Wth op de door de burgemeester voorgestane wijze dient te worden uitgelegd.
Niet in geschil is dat [wederpartij] ten tijde van de verlenging van het huisverbod niet in de woning aan de [locatie] woonde. Gelet hierop is de rechtbank met juistheid tot de conclusie gekomen dat de burgemeester niet bevoegd was het huisverbod te verlengen. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Slump w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
629.