ECLI:NL:RVS:2017:2880

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
201700735/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand en hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand. De aanvraag was gedaan door [appellante] voor rechtsbijstand in een procedure voor een eenzijdig verzoek tot echtscheiding. De raad had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat er eerder al een toevoeging was verleend voor een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van [appellante] tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat [appellante] geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat de raad op 21 november 2016 het verzoek tot mutatie van de eerder verleende toevoeging had gehonoreerd. Dit betekende dat [appellante] verzekerd was van rechtsbijstand zoals verzocht. De Raad van State stelde vast dat het betoog van [appellante] over het ontbreken van een hoorzitting en de toepassing van de wettelijke regels niet leidde tot een ander oordeel, aangezien het procesbelang ontbrak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een actueel en reëel belang bij het indienen van beroep tegen besluiten van bestuursorganen. De Raad van State bevestigde dat de bestuursrechter alleen inhoudelijk kan oordelen als er een rechtens te beschermen belang is, wat in dit geval niet aanwezig was. De beslissing van de Raad van State houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant in stand blijft en dat er geen proceskostenveroordeling wordt opgelegd.

Uitspraak

201700735/1/A2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016 in zaak nr. 16/2966 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2016 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2016 heeft de raad het door [appellante] tegen voornoemd besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft een toevoeging aangevraagd voor de verlening van rechtsbijstand in een procedure houdende een eenzijdig verzoek tot echtscheiding. De raad heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang waarvoor reeds eerder aan [appellante] een toevoeging met kenmerk [.......] is verleend. Deze toevoeging zag op de verlening van rechtsbijstand in een procedure houdende een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. Volgens de raad wenst [appellante] in beide gevallen te scheiden van haar echtgenoot. Haar nieuwe gemachtigde kan de raad verzoeken de toevoeging op zijn naam te laten zetten, aldus de raad in zijn besluit op bezwaar. [appellante] kon zich met dit standpunt van de raad niet verenigen en heeft beroep ingesteld. Tevens heeft haar gemachtigde op 29 september 2016 bij de raad een verzoek ingediend tot mutatie van de eerdere toevoeging, welk verzoek bij besluit van 21 november 2016 is gehonoreerd.
De rechtbank heeft het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
2.    [appellante] kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen. Zij betoogt dat de rechtbank had moeten beoordelen of de raad de aanvraag om een toevoeging terecht heeft afgewezen. De mutatie van de reeds eerder verleende toevoeging had niet aan de orde mogen zijn. Zij stelt zich op het standpunt dat er een verschil is tussen de vergoeding op basis van een gemuteerde toevoeging en de vergoeding op basis van een nieuwe toevoeging. Anders dan laatstgenoemde vergoeding, dient eerstgenoemde vergoeding te worden gedeeld met de eerste rechtsbijstandverlener. Verder is de gemuteerde toevoeging afgegeven voor de behandeling van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding, terwijl de aanvraag voor een nieuwe toevoeging zag op de behandeling van een eenzijdig verzoek tot echtscheiding. [appellante] betoogt dat het financiële aspect voor haar niet van belang is. Zij wil een oordeel verkrijgen over de juistheid van de door de raad toegepaste wettelijke regels en zijn daarop gebaseerd beleid. De raad heeft zijn beleid in ieder geval niet goed toegepast voor wat betreft het ten onrechte achterwege laten van een hoorzitting, hetgeen de rechtbank ten onrechte niet in haar oordeel heeft betrokken, aldus [appellante].
2.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Bij besluit van 21 november 2016 heeft de raad het verzoek tot mutatie van de reeds verleende toevoeging gehonoreerd en hiermee is [appellante] verzekerd van rechtsbijstand als door haar verzocht. Dat haar nieuwe rechtsbijstandsverlener, naar gesteld, zijn vergoeding zal moeten delen met de eerdere rechtsbijstandsverlener doet hieraan niet af. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9272) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Het betoog van [appellante], dat de raad haar in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord, kan reeds vanwege het ontbreken van procesbelang niet leiden tot het door haar gewenste resultaat.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017
480-834.