ECLI:NL:RVS:2017:245

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
201601046/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en geschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR ongegrond heeft verklaard. Het CBR had op 5 februari 2015 besloten het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren, omdat hij niet geschikt werd geacht om te rijden vanwege alcoholmisbruik. Dit besluit volgde op een onderzoek dat was opgelegd na een aanvraag van [appellant] voor ontheffing van de autogordelplicht op medische gronden, waarbij het vermoeden ontstond dat hij niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte.

De rechtbank oordeelde dat het CBR zich terecht had gebaseerd op het verslag van de keurend arts en psychiater, die concludeerden dat [appellant] aan de criteria voor alcoholmisbruik voldeed. [appellant] betwistte de conclusies van het onderzoek en voerde aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. Hij stelde dat de diagnose alcoholmisbruik niet op voldoende feiten was gebaseerd en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CBR zich op het verslag mocht baseren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR terecht had geconcludeerd dat [appellant] ongeschikt was voor het besturen van motorrijtuigen. De Afdeling benadrukte dat de diagnose alcoholmisbruik niet alleen op de CDT-waarde was gebaseerd, maar ook op het door [appellant] opgegeven alcoholgebruik. De rechtbank had terecht overwogen dat het CBR zich op het verslag mocht baseren en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs rechtmatig was.

Uitspraak

201601046/1/A1.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2015 in zaak nr. 15/2181 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2015 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 12 februari 2015.
Bij besluit van 24 juni 2015 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2016, waar [appellant] en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Kleijbeuker, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het CBR heeft het rijbewijs van [appellant] vanaf 12 februari 2015 ongeldig verklaard, omdat uit onderzoek zou blijken dat hij vanwege alcoholmisbruik niet geschikt is om te rijden. [appellant] bestrijdt dat sprake is van alcoholmisbruik en vindt dat zijn rijbewijs ten onrechte ongeldig is verklaard.
2. De relevante bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994), de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en de Regeling eisen geschiktheid 2000, zoals zij luidden ten tijde van belang, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. [appellant] heeft op 6 juni 2014 bij het CBR een aanvraag gedaan om ontheffing van de draagplicht van een autogordel op medische gronden, omdat hij vanwege de stoornis van Asperger geen klemmende kleding of voorwerpen, zoals een autogordel, op zijn lichaam kan verdragen. Bij deze aanvraag had hij een medische verklaring gevoegd waaruit bleek dat hij bekend was met de stoornis van Asperger.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het CBR een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 gedaan van het vermoeden dat [appellant] niet beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van het motorrijtuig waarvoor het rijbewijs is afgegeven.
Op basis van deze mededeling heeft het CBR [appellant] bij besluit van 11 september 2014 een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 opgelegd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2014 en is uitgevoerd door keurend arts M.A.R. Klaarenbeek, onder supervisie van psychiater M. Riebrandt. Het onderzoek bestond uit een anamnese, een psychiatrisch onderzoek en een laboratoriumonderzoek. In het verslag van bevindingen concluderen de arts en de psychiater dat de symptomen van Asperger nagenoeg in volledige remissie zijn, met uitzondering van een verminderde aandacht en concentratie bij het dragen van een gordel. Daarnaast concluderen zij dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden.
Bij het besluit van 5 februari 2015 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, in samenhang met artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, ongeldig verklaard, omdat hij vanwege alcoholmisbruik ongeschikt is voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen. Aan dit besluit heeft het CBR het verslag van bevindingen van het onderzoek op 18 oktober 2014 (hierna: het verslag) ten grondslag gelegd.
4. [appellant] betoogt dat hij niet voldoet aan de vijf criteria voor het opleggen van een verplicht alcoholonderzoek zoals vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
4.1. Bij besluit van 11 september 2014 heeft het CBR [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. In deze procedure staat niet dat besluit, maar de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] naar aanleiding van de uitkomst van het reeds uitgevoerde onderzoek ter beoordeling. De vraag of het CBR dat onderzoek al dan niet terecht heeft opgelegd, staat in deze procedure niet ter beoordeling.
Het betoog faalt reeds daarom.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het alcoholonderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de anamnese en het psychiatrisch onderzoek betrekking hadden op de stoornis van Asperger en geen alcoholonderzoek betroffen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 24 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL6191, sluit de omstandigheid dat de aanleiding voor het onderzoek naar de geschiktheid is gelegen in een ander aspect dan alcoholmisbruik, niet uit dat rekening wordt gehouden met andere relevante omstandigheden, waaronder de toepasselijkheid van paragraaf 8.8 "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000. Dat het onderzoek in eerste instantie op de toepasselijkheid van paragraaf 8.11 "Autismespectrumstoornissen (ASS)", was gericht, maakt niet dat de arts en de psychiater in het verslag niet mochten concluderen dat de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kon worden. De rechtbank is terecht, onder verwijzing naar de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling, tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat het onderzoek verder onzorgvuldig was, omdat niet is voldaan aan verschillende onderdelen van de "Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen", opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, (hierna: Richtlijn diagnostiek) en omdat ten onrechte niet de psychiater, maar de arts, het psychiatrische deel van het onderzoek heeft verricht. Volgens hem volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9627, dat het nodig is dat de psychiater het psychiatrische deel van het onderzoek heeft verricht.
6.1. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan het CBR rekening had moeten houden met de Richtlijn diagnostiek. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6734, is de Richtlijn diagnostiek geen beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het CBR niet hoeft te motiveren waarom van die richtlijn is afgeweken, voor zover dat is gebeurd.
Het betoog faalt reeds daarom.
6.2. In de door [appellant] aangehaalde uitspraak van 31 maart 2010 heeft de Afdeling overwogen dat paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 de eis stelt dat, indien een betrokkene wordt onderworpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid, de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen dient te geschieden op basis van een specialistisch rapport. Volgens de Afdeling is van een dergelijk rapport geen sprake indien de betreffende specialist, de psychiater, de betrokkene niet zelf heeft gezien en aldus niet zelf direct bij ten minste enig onderdeel van het onderzoek betrokken is geweest. Tot slot heeft de Afdeling overwogen dat het niet aan de rechter is om verdere eisen te stellen aan het contact dat de psychiater heeft met betrokkene.
[appellant] betwist niet dat de psychiater M. Riebrandt hem zelf heeft gezien. Uit het hogerberoepschrift van [appellant], onder meer de passage "Na […] weigerde psychiater Riebrandt door te vragen en leek het met zijn opmerking "nou doe toch maar een bloedonderzoek" te denken te kunnen bewijzen dat ik loog", kan worden opgemaakt dat Riebrandt bij ten minste enig onderdeel van het onderzoek betrokken is geweest. Het betoog van [appellant] leidt dan ook niet tot het oordeel dat het verslag geen specialistisch rapport is.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verslag gebrekkig is en dat het CBR het om die reden niet aan de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs ten grondslag had mogen leggen. Daartoe voert hij onder meer aan dat in het verslag ten onrechte staat dat hij geen last meer heeft van de symptomen passend bij Asperger, terwijl hij ten tijde van het onderzoek evenveel symptomen van Asperger had als in 2005 toen die diagnose bij hem was gesteld. Ook voert hij aan dat de bij hem vastgestelde CDT-waarde van 2,3, zonder andere ondersteuning, onvoldoende is om de diagnose alcoholmisbruik te kunnen stellen. Verder betoogt hij dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat overmatig gebruik van alcohol niet zonder meer gelijk is aan alcoholmisbruik en dat het CBR ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat zijn drinkgedrag van invloed is op de verkeersveiligheid.
7.1. In het verslag wordt geconcludeerd dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Aan deze conclusie is onder meer het bij de anamnese door [appellant] opgegeven alcoholgebruik ten grondslag gelegd, te weten dagelijks vier flesjes bier met een alcoholpercentage van 4,5%, 5,9%, 6,5% en 10%, volgens een vast patroon waar [appellant] bijna nooit van afweek. Verder is daaraan ten grondslag gelegd dat bij het laboratoriumonderzoek een verhoogd CDT van 2,3 is gevonden, wat een aanwijzing is voor overmatig alcoholgebruik.
7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:213) bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
7.3. De conclusies in het verslag over de stoornis van Asperger liggen niet ten grondslag aan de diagnose alcoholmisbruik en de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Dat de conclusies daarover, naar [appellant] stelt, onjuist zouden zijn, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, die in deze procedure ter beoordeling staat, onrechtmatig is.
Anders dan [appellant] veronderstelt, is de diagnose alcoholmisbruik niet alleen op de CDT-waarde gebaseerd, maar mede op zijn alcoholgebruik. [appellant] heeft het door hem opgegeven alcoholgebruik, zoals weergegeven in het verslag, niet betwist. De keurend arts en de psychiater concluderen in het verslag, gelet op dit dagelijkse hoge alcoholgebruik in combinatie met de verhoogde CDT-waarde, op grond van hun specialistische kennis, dat de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. [appellant] heeft met zijn enkele stelling dat overmatig gebruik van alcohol niet zonder meer gelijk is aan alcoholmisbruik, niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie in het verslag onjuist is. Ook voor het overige heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het verslag naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is.
In paragraaf 8.8. "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" is bepaald dat personen die misbruik maken van alcohol zonder meer ongeschikt zijn voor het besturen van motorrijtuigen. Gelet op de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin, is [appellant] ongeschikt en hoefde het CBR niet te motiveren dat zijn drinkgedrag van invloed is op de verkeersveiligheid.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015, terecht overwogen dat het CBR zich heeft mogen baseren op het verslag en dat het terecht het rijbewijs van [appellant] ongeldig heeft verklaard.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
687.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. […]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…]
Artikel 134
[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
[…]
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
[…]
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
[…]
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
[…]
8.11. Autismespectrumstoornissen (ASS)
Bij de eerste beoordeling door het CBR van personen met een autismespectrumstoornis (ASS) moet een onderzoek plaatsvinden door een onafhankelijk specialist met kennis en ervaring op het gebied van ASS bij volwassenen aan de hand van een checklist met risicofactoren.
Personen met ASS zijn onbeperkt geschikt voor groep 1 en 2 indien zowel co-morbide psychiatrische als somatische stoornissen voldoende onder controle zijn.
Deze stoornissen zijn:
- angst- en dwangstoornissen, aandachtstoornissen, hyperactiviteit, depressieve stoornissen en psychotische stoornissen;
- epilepsie en genetische afwijkingen.
Voor deze stoornissen gelden tevens de betreffende paragrafen uit hoofdstukken 7 en 8. Als daarbij rijgevaarlijke medicatie wordt gebruikt gelden tevens de desbetreffende paragrafen van hoofdstuk 10.
In twijfelgevallen kan de specialist het CBR een termijnbeperking adviseren van drie of vijf jaar, waarna, evenals bij de eerste keuring, een keuring door een specialist met kennis en ervaring op gebied van ASS bij volwassenen moet plaatsvinden.
Bij een eerste aanvraag voor groep 1 of 2 dient bij de beoordeling een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.