ECLI:NL:RVS:2017:2407
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H.G. Sevenster
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete voor onttrekking woningen aan bestemming tot bewoning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een boete van € 24.000,00 werd opgelegd voor het onttrekken van woningen aan de bestemming tot bewoning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de woningen, gelegen op de adressen [locatie 1] en [locatie 2] te Amsterdam, hotelmatig werden geëxploiteerd zonder de vereiste vergunning. De zaak kwam aan het licht na meldingen van bewoners over onbekende personen die in en uit de woningen gingen. Tijdens een inspectie werden zestien toeristen aangetroffen in de woningen, wat leidde tot de conclusie dat de woningen niet beschikbaar waren voor bewoning door reguliere huurders.
[appellante] betoogde dat de verhuur aan toeristen incidenteel was en dat zij voornemens was de woningen weer aan studenten te verhuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de geconstateerde verhuur niet voldeed aan de voorwaarden voor vakantieverhuur en dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet op de hoogte was van het onrechtmatige gebruik van haar woningen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boete rechtmatig was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor matiging van de boete, gezien de ernst van de overtredingen en het aantal betrokken toeristen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam terecht had gehandeld door [appellante] als overtreder aan te merken. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders om toezicht te houden op het gebruik van hun panden en de noodzaak om vergunningen aan te vragen voor het onttrekken van woningen aan de bestemming tot bewoning.