ECLI:NL:RBAMS:2019:8902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
AMA 19/576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor omzetting van zelfstandige woning naar onzelfstandige woningen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De gemeente had een boete van € 6.000 opgelegd aan de eiser omdat hij zijn zelfstandige woning had omgezet naar vier onzelfstandige woningen zonder de vereiste vergunning. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bevoegd was om deze boete op te leggen, aangezien de eiser niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de onrechtmatige verhuur. De rechtbank stelde vast dat de woning aan vier personen werd verhuurd, wat in strijd is met de Huisvestingswet. Eiser voerde aan dat er geen aanleiding was voor de controle en dat zijn privacy was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat de controle rechtmatig was. Eiser had ook voldoende gelegenheid gekregen om zijn zienswijze in te brengen tijdens de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeerde dat eiser als eigenaar verantwoordelijk was voor het rechtmatig gebruik van de woning en dat hij niet had voldaan aan zijn zorgplicht. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat hij eerst een waarschuwing had moeten krijgen voordat een boete werd opgelegd. De rechtbank vond het beleid van de gemeente om direct een boete op te leggen niet onredelijk. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om matiging van de boete af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.H.G. van den Boorn).

Conclusie

1. De rechtbank stelt eiser niet in het gelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder (hierna: de gemeente) bevoegd was om een boete van € 6.000,- aan eiser op te leggen. De gemeente heeft aangetoond dat één van zijn woningen aan het [adres] kamergewijs werd verhuurd, zonder dat daarvoor een vergunning was afgegeven. Er is geen reden om de boete te verlagen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

Wat is er gebeurd?

2.1.
Eiser is de eigenaar van de woning aan het [adres] in Amsterdam. Deze woning heeft een oppervlakte van 94 vierkante meter. Op 6 november 2017 zijn twee handhavers van de gemeente bij de woning op huisbezoek geweest. Ze troffen in de woning twee bewoonsters aan, die verklaarden dat zij met in totaal vier vrouwen in de woning wonen. Ze hebben alle vier een eigen kamer. Een van de vrouwen, de hoofdbewoonster, heeft een huurcontract met eiser voor de gehele woning. De andere drie vrouwen hebben ieder een individueel huurcontract met de hoofdbewoonster. De hoofdbewoonster betaalt maandelijks € 1.850,- aan eiser.
2.2.
De gemeente heeft aan eiser een voornemen gestuurd om een boete aan hem op te leggen, omdat eiser de zelfstandige woning zonder vergunning heeft omgezet in vier onzelfstandige woningen. Bij besluit van 24 mei 2018 heeft de gemeente een boete van € 6.000,- aan eiser opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De gemeente heeft een hoorzitting gehouden, waarop eiser zijn bezwaren heeft toegelicht. Bij besluit van 14 december 2018 heeft de gemeente het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en daarmee de boete gehandhaafd.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 29 oktober 2019 een zitting gehouden. Daarbij waren eiser en de gemachtigde van de gemeente aanwezig.

Juridisch kader

3.1.
In artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 staat dat het verboden is om door de gemeente aangewezen woonruimtes zonder vergunning van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte om te zetten. In artikel 3.1.1. van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 heeft de gemeente vrijwel alle woonruimtes in Amsterdam aangewezen als woonruimtes waarvoor een vergunning nodig is.
3.2.
Uit vaste rechtspraak van de hogerberoepsrechter volgt dat de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. [1] Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. Deze mogelijkheid staat los van de mogelijkheid om degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht, aan te spreken. Bovendien is gelet op de bewoordingen van de verbodsbepaling in artikel 21c van de Huisvestingswet, het verbod gericht tot meerdere personen, waardoor niet is uitgesloten dat meerdere personen dit verbod tegelijkertijd overtreden.
3.3.
Op de eigenaar van een pand die dat verhuurt rust een eigen verantwoordelijkheid voor het rechtmatig gebruik van de woning. Van de eigenaar mag worden gevraagd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand, moet de eigenaar aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand op een onrechtmatige manier werd gebruikt. Gelet hierop rust op de eigenaar een zorgplicht om zich over het gebruik van de woning te informeren.

Was er voldoende aanleiding om de woning te controleren?

4.1.
Eiser voert in beroep aan dat er geen concrete aanleiding was om de woning te controleren. Hij vindt dat zijn recht op privacy is geschonden en dat er sprake is van willekeur. Ook is aan de bewoonsters van de woning niet duidelijk meegedeeld wat de reden van het bezoek van de handhavers was, aldus eiser.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de controle van de woning niet in strijd met de regels is geweest. Uit de melding van 1 september 2016 blijkt dat een medewerker van de gemeente bij het bestuderen van een dossier van eiser in een andere zaak is opgevallen dat de woning aan vier personen werd verhuurd. Er is geen enkele reden waarom de gemeente niet naar aanleiding van deze melding de woning mocht bezoeken.
4.3.
Uit het rapport van bevindingen van 6 november 2017 blijkt dat de toezichthouders zich bij het bezoek aan de woning aan de bewoonster die de deur open deed hebben voorgesteld, hun legitimatiebewijzen hebben laten zien en hebben uitgelegd dat er bij de gemeente een melding was binnengekomen dat de woning aan verschillende mensen verhuurd zou worden. De toezichthouders vertelden dat zij kwamen om een onderzoek te verrichten naar de feitelijke woonsituatie en om te controleren of deze in overeenstemming is met de gegevens zoals die bij de gemeente bekend zijn en met de Huisvestingswet. De bewoonster heeft toestemming gegeven aan de toezichthouders om binnen te komen.
Later hebben de toezichthouders zich ook aan de hoofdbewoonster voorgesteld en de reden van hun komst verteld. Aan de bewoonsters van de woning is, anders dan eiser stelt, wel meegedeeld wat de reden van het bezoek van de toezichthouders was. Er zijn geen aanknopingspunten om aan de inhoud van dit rapport van bevindingen te twijfelen. Uit de door eiser overgelegde afschriften van berichten tussen hem en de hoofdbewoonster, blijkt niet dat het anders is gegaan dan zoals het in het rapport staat.
4.4.
De rechtbank oordeelt verder dat nergens uit het dossier blijkt dat het recht op privacy is geschonden of dat er sprake is van willekeur. De beroepsgronden van eiser slagen niet.

Heeft eiser voldoende gelegenheid gekregen om zijn zienswijze in te brengen?

5.1
Eiser voert daarnaast aan dat de gemeente geen rekening heeft gehouden met zijn zienswijze. Hij had deze tijdig naar het juiste e-mailadres van de gemeente verzonden.
5.2.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 19 april 2018 zijn zienswijze naar het juiste e‑mailadres van de gemeente heeft gestuurd. Deze zienswijze is ten onrechte niet bij het besluit van 24 mei 2018 betrokken. Uit de mail van de gemeentemedewerker [naam] van 28 mei 2018 blijkt echter dat de zienswijze nadien nog wel door de gemeente is beoordeeld, en dat daarin geen aanleiding werd gezien om een ander besluit te nemen. Ook in de bezwaarprocedure heeft eiser vervolgens de gelegenheid gekregen om zijn standpunten kenbaar te maken. Hij heeft een bezwaarschrift ingediend en dit op een hoorzitting toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee gedurende de procedure voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen. Hij is dus niet in zijn belangen geschaad.

Was er sprake van een overtreding?

6.1.
Verder voert eiser aan dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de woning kamergewijs werd verhuurd. Het is mogelijk dat een aantal van de bewoonsters een gezamenlijke huishouding vormden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van bevindingen van 6 november 2017 blijkt dat er sprake was omzetting in vier onzelfstandige woningen. De toezichthouders hebben geconstateerd dat er vier aparte kamers in de woning zijn, die kunnen worden afgesloten met een eigen sleutel. In iedere kamer stond een bed en de aanwezige bewoonsters vertelden dat zij alle vier een eigen kamer hadden. De vier bewoonsters beschikten alle vier over een eigen huurcontract. Er zijn geen aanwijzingen dat (een aantal van) de bewoonsters gezamenlijk een huishouden vormden. Ook werd niet voldaan aan de beleidsregels voor hospitaverhuur, omdat de hoofdbewoonster niet minimaal 50% van de woning voor exclusief gebruik had en omdat er drie onderhuurders waren in plaats van de maximale toegestane twee onderhuurders. Er was dus sprake van een overtreding.

Is eiser als overtreder aan te merken?

7.1
Daarnaast voert eiser aan dat hij niet als overtreder is aan te merken. Hij heeft de woning alleen aan de hoofdbewoonster verhuurd. In het huurcontract met de hoofdbewoonster heeft hij opgenomen dat de woning niet in strijd met de gemeentelijke regels mag worden onderverhuurd. Het is dus de verantwoordelijkheid van de hoofdbewoonster dat de woning in vier onzelfstandige woningen is onderverdeeld. Er kan van eiser niet worden gevergd dat hij dit controleert.
7.2.
De rechtbank constateert dat uit het rapport van bevindingen van 6 november 2017 blijkt dat de hoofdbewoonster heeft gezegd dat eiser ervan op de hoogte was dat zij de woning aan drie andere personen zou onderverhuren. Uit de door eiser overgelegde afschriften van berichten tussen hem en de hoofdbewoonster, blijkt niet dat dit niet klopt. Daarnaast woont eiser in een lagergelegen verdieping in hetzelfde pand. Het is dus op zijn minst aannemelijk dat eiser op de hoogte was van de omzetting in vier onzelfstandige woningen. Daar komt bij dat eiser als eigenaar verantwoordelijk is voor het rechtmatig gebruik van de woning en een zorgplicht heeft: ook als hij niet wist van de onzelfstandige woningen, had hij pogingen moeten doen om zich van het feitelijke gebruik van de woning op de hoogte te stellen, bijvoorbeeld door afspraken met zijn huurster te maken om de woning te bezoeken en in alle kamers te kijken. Het opnemen van een clausule in het huurcontract over rechtmatige onderverhuur, is niet voldoende om aan deze zorgplicht te voldoen. [2] Eiser heeft niet gesteld dat hij op een of andere manier heeft geprobeerd om zich van de feitelijke situatie in de woning op de hoogte te stellen. Daarbij betaalt de hoofdbewoonster maandelijks € 1.850,- aan eiser. Dit is een zeer hoge huurprijs. Eiser had in ieder geval kunnen controleren of zij in staat was dit bedrag te betalen of kunnen vragen wat haar plannen waren met de woning, als zij de woning wilde onderverhuren. Dit geldt temeer omdat de hoofdbewoonster 18 jaar oud was ten tijde van het tekenen van de huurovereenkomst en in deze overeenkomst staat vermeld dat zij student is. Eiser heeft dus niet aan zijn zorgplicht voldaan en is daarom als overtreder aan te merken.

Had de gemeente eerst een waarschuwing moeten geven?

8.1.
Ook voert eiser aan dat de gemeente hem niet direct een boete had moeten opleggen, maar eerst een waarschuwing aan hem had moeten geven.
8.2.
Bij constatering van een overtreding als in deze zaak, legt de gemeente op grond van het beleid direct een boete op zonder een waarschuwing te geven. [3] De gemeente heeft de politieke keuze gemaakt om in deze tijd streng te handhaven op het onrechtmatig gebruik van woningen, onder andere vanwege de problematische woningmarkt in Amsterdam. De gemeente heeft toegelicht dat de boetes een afschrikwekkend effect moeten hebben. Dit effect zou teniet worden gedaan als steeds bij een eerste overtreding een waarschuwing wordt gegeven. Het resultaat zou dan immers zijn dat overtreders de eerste controle afwachten met als gevolg een toename van illegale verhuur. De rechtbank vindt dit beleid niet onredelijk.

Moet de boete worden gematigd?

9.1.
Ten slotte voert eiser aan dat hij de boete te hoog vindt. De overtreding is vooral aan de hoofdbewoonster toe te rekenen. Ook heeft eiser heeft inmiddels een vergunning gekregen voor de omzetting naar onzelfstandige woningen.
9.2.
Zoals hierboven al is overwogen, heeft eiser als eigenaar een eigen verantwoordelijkheid voor het rechtmatige gebruik van de woning. Er is daarom geen sprake van verminderde verwijtbaarheid. Ook is niet gebleken dat de overtreding niet ernstig was of dat eiser te weinig financiële draagkracht heeft. Eiser verdiende € 1.850,- per maand met de kamergewijze verhuur van de woning van 94 vierkante meter. Er is daarom geen reden om de boete te matigen.

Slotoverwegingen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, gerechtsjurist
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.
rechter
gerechtsjurist (griffier ter zitting)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet met de beslissing eens?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:103).
2.Zie hierover de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2407.
3.Artikel 4.2.2., tweede lid en onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016.