ECLI:NL:RBDHA:2019:1895
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van herhaalde aanvraag en nieuwe elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2018, waarin zijn aanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Tijdens de zitting, die plaatsvond in Middelburg, werd de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL18.24329). De voorzieningenrechter deed onmiddellijk na de zitting mondeling uitspraak.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De authenticiteit van een overgelegde transcriptie van een Facebookgesprek kon niet worden vastgesteld, en de verklaringen van de eiser waren tegenstrijdig met de inhoud van deze transcriptie. Bovendien werd vastgesteld dat de eiser niet had aangetoond dat hij vreest te worden vervolgd bij terugkeer naar Irak, nu de situatie in Mosul was veranderd en er een binnenlands vestigingsalternatief in Bagdad beschikbaar was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.