ECLI:NL:RBDHA:2019:1895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
NL18.24328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van herhaalde aanvraag en nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2018, waarin zijn aanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Tijdens de zitting, die plaatsvond in Middelburg, werd de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL18.24329). De voorzieningenrechter deed onmiddellijk na de zitting mondeling uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De authenticiteit van een overgelegde transcriptie van een Facebookgesprek kon niet worden vastgesteld, en de verklaringen van de eiser waren tegenstrijdig met de inhoud van deze transcriptie. Bovendien werd vastgesteld dat de eiser niet had aangetoond dat hij vreest te worden vervolgd bij terugkeer naar Irak, nu de situatie in Mosul was veranderd en er een binnenlands vestigingsalternatief in Bagdad beschikbaar was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24328
v-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.24329, plaatsgevonden op 7 februari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft onmiddellijk na de zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. De authenticiteit van de overgelegde transcriptie van eisers Facebookgesprek kan immers niet worden vastgesteld. Dat eiser met verwijzing naar het Bolbol-arrest [1] stelt dat hij elk middel kan gebruiken om zijn stelling te onderbouwen maakt dit niet anders. Daar komt bij dat eiser in zijn gehoor verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met de inhoud van de transcriptie.
2. Los daarvan stelt de rechtbank vast dat de door eiser gestelde nova niet betwisten dat eiser naar Irak kan terugkeren. Eiser heeft namelijk niet verklaard door wie hij vreest te worden vervolgd indien hij zou terugkeren naar Mosul, nu de Islamitische Staat daar niet langer meer overheerst. Ook als eiser gevolgd zou worden in de gestelde nova, heeft hij evenmin bestreden dat Bagdad voor eiser een binnenlands vestigingsalternatief is. Hetgeen door eiser is aangevoerd kan dus niet afdoen aan het besluit dat door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 december 2016 [2] in rechte is komen vast te staan.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier, op 7 februari 2019.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie Zaak C-31/09 van 17 juni 2010