ECLI:NL:RVS:2016:2728

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
201507058/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning en betalingsonmacht griffierecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 4 augustus 2015 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had in 2014 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 29 september 2014 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingetrokken. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij niet had aangetoond dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen.

In hoger beroep voerde de vreemdeling aan dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op betalingsonmacht niet had gehonoreerd. Hij stelde dat hij illegaal in Nederland verbleef en daardoor geen inkomen kon genereren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank in strijd met de wet had gehandeld door de betalingsonmacht niet te erkennen. De Afdeling stelde vast dat de vreemdeling geen vermogen had en dat dit voldoende was om zijn beroep op betalingsonmacht te honoreren. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De Afdeling besliste ook over de proceskosten in hoger beroep en stelde deze vast op € 496,00, waarbij de rechtbank over de vergoeding van deze kosten moest beslissen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 oktober 2016.

Uitspraak

201507058/1/V2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 augustus 2015 in zaak nr. 15/6652 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2014 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 2 maart 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 4 augustus 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling voert in de enige grief aan dat de rechtbank zijn beroep op betalingsonmacht ten aanzien van het voor de behandeling van het beroep verschuldigde griffierecht ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Hij betoogt daartoe dat hij illegaal in Nederland verblijft en daardoor geen inkomen uit arbeid kan generen, noch aanspraak kan maken op een socialezekerheidsuitkering. Handhaving van de verplichting tot het betalen van griffierecht leidt er dan ook toe dat hem geen effectief rechtsmiddel ten dienste staat.
1.1. In de uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, heeft de Centrale Raad van Beroep (grote kamer) uiteengezet op welke wijze een beroep op betalingsonmacht door de bestuursrechter moet worden behandeld. Met het arrest van 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354, heeft de Hoge Raad hierover op identieke wijze geoordeeld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3650, is de uitspraak van de grote kamer voor de Afdeling leidend bij de beoordeling van beroepen op betalingsonmacht.
1.2. Ook bij de rechtbank was niet in geschil dat het de vreemdeling, ten tijde van belang wegens het ontbreken van een geldige verblijfsstatus niet was toegestaan in Nederland te werken en dat hij om die reden evenmin recht had op een socialezekerheidsuitkering. Daarmee behoort hij tot de categorie rechtzoekenden waarvoor blijkens de uitspraak van de grote kamer het inkomen niet van belang is, maar slechts of hij over vermogen beschikt.
1.3. De vreemdeling heeft de rechtbank op 24 april 2014 verschillende stukken overgelegd ter staving van het beroep op betalingsonmacht, waaronder een eigen verklaring. Uit die verklaring blijkt dat hij ten tijde van belang niet over enig vermogen beschikte. Zoals volgt uit voormelde uitspraak van de grote kamer is deze eigen verklaring voldoende; de vreemdeling hoefde het ontbreken van vermogen verder niet te staven. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is verder niet van belang of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt niet in staat te zijn geweest een deel van zijn eerdere inkomsten uit arbeid te sparen. Evenmin is van belang of hij over een auto beschikt. Door deze omstandigheden toch van belang te achten en het beroep mede daarom niet-ontvankelijk te verklaren, heeft de rechtbank in strijd met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb gehandeld.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient over de vergoeding van deze kosten te beslissen. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdeling heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht, bestaat geen grond te bepalen dat de staatssecretaris aan de vreemdeling het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 augustus 2015 in zaak nr. 15/6652;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist over de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016
284.