ECLI:NL:RVS:2014:646

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201304871/1/A3 en 201304872/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

Op 7 juli 2012 heeft [appellant] een verzoek ingediend bij de raad om informatie te verstrekken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft op 4 september 2012 de gevraagde informatie verstrekt. Echter, op 11 september 2012 heeft [appellant] bezwaar aangetekend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek. Het college heeft dit bezwaar op 26 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 19 april 2013 in twee uitspraken, met zaaknummers 12/3815 en 12/3897, het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de hoger beroepen behandeld op 28 januari 2014. Tijdens de zitting heeft [appellant] aangegeven dat hij van mening is dat de bevoegdheid om op zijn Wob-verzoek te beslissen niet rechtsgeldig is gedelegeerd aan het college, en dat de raad een besluit op zijn verzoek had moeten nemen. De Afdeling heeft overwogen dat niet in geschil is dat alle door [appellant] verzochte informatie is verstrekt. De bestuursrechter is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een beroep indien de indiener een actueel en reëel belang heeft. Aangezien alle gevraagde informatie is verstrekt, heeft [appellant] geen actueel belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de hoger beroepen.

De Afdeling heeft daarom de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.

Uitspraak

201304871/1/A3 en 201304872/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2013 in zaak nrs. 12/3815 en 12/3897 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
2. de raad van de gemeente Eindhoven.
Procesverloop
Op 7 juli 2012 heeft [appellant] aan de raad verzocht om hem informatie te verstrekken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
Bij besluit van 4 september 2012 heeft het college de door [appellant] gevraagde informatie verstrekt.
Op 11 september 2012 heeft [appellant] bezwaar ingediend bij de raad wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2013 met zaak nr. 12/3815 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van dezelfde datum met zaak nr. 12/3897 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat alle door [appellant] verzochte informatie door het college aan hem is verstrekt bij besluit van 4 september 2012. Gevraagd naar zijn procesbelang heeft [appellant] ter zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat de bevoegdheid om op zijn Wob-verzoek te beslissen door de raad niet rechtsgeldig is gedelegeerd aan het college, zodat de raad een besluit op zijn verzoek diende te nemen en niet het college. Hij wenst om principiële redenen een oordeel van de Afdeling ten aanzien van de vraag of het college bevoegd op zijn verzoek heeft beslist.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 mei 2010 in zaak nr. 200909166/1/H3) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen vanwege de principiële betekenis daarvan.
Niet is gebleken dat [appellant] nog een actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de hoger beroepen aangezien alle door hem verzochte informatie aan hem is verstrekt. Dat [appellant] een principiële uitspraak van de bestuursrechter wenst te verkrijgen over de vraag of deze informatie aan hem is verstrekt door het bevoegde bestuursorgaan, wordt niet als voldoende belang bij de hoger beroepen aangemerkt.
2. De hoger beroepen zijn niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de hoger beroepen niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
176-798.