ECLI:NL:RVS:2014:534

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
201305054/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod opgelegd door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 mei 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de vreemdeling op te dragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, vernietigd. Dit besluit was genomen op 6 april 2013 en omvatte tevens een inreisverbod voor de vreemdeling. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting van de rechtbank op 16 april 2013 bleek dat de gemachtigde van de vreemdeling geen contact meer had met zijn cliënt. Dit werd bevestigd in een brief van 27 januari 2014. Gezien het gebrek aan contact tussen de vreemdeling en zijn gemachtigde, concludeert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde rechtsmiddel. Hierdoor is het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk gegrond.

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, omdat hij geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. H.G. Lubberdink als voorzitter en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, ambtenaar van staat. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 februari 2014.

Uitspraak

201305054/1/V3.
Datum uitspraak: 11 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 mei 2013 in zaak nr. 13/9609 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2013 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 mei 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 16 april 2013 blijkt dat de gemachtigde bij die gelegenheid te kennen heeft gegeven dat hij al enige tijd geen contact heeft met de vreemdeling. Bij brief van 27 januari 2014 heeft de gemachtigde van de vreemdeling desgevraagd aan de Afdeling bevestigd ook nadien geen contact meer met hem te hebben gehad.
1.2. Nu de vreemdeling geen contact met zijn gemachtigde heeft onderhouden, stelt hij kennelijk geen prijs meer op een inhoudelijke beoordeling van het door hem tegen het besluit van 6 april 2013 ingestelde rechtsmiddel. Reeds hierom is het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk gegrond. De grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank bij deze stand van zaken zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling, nu hij gelet op het voorgaande geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem tegen het besluit van 6 april 2013 ingestelde beroep, niet-ontvankelijk verklaren.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 mei 2013 in zaak nr. 13/9609;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wijker-Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014
562-699.