ECLI:NL:RVS:2014:534
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- A.B.M. Hent
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod opgelegd door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 mei 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de vreemdeling op te dragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, vernietigd. Dit besluit was genomen op 6 april 2013 en omvatte tevens een inreisverbod voor de vreemdeling. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting van de rechtbank op 16 april 2013 bleek dat de gemachtigde van de vreemdeling geen contact meer had met zijn cliënt. Dit werd bevestigd in een brief van 27 januari 2014. Gezien het gebrek aan contact tussen de vreemdeling en zijn gemachtigde, concludeert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde rechtsmiddel. Hierdoor is het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk gegrond.
De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, omdat hij geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. H.G. Lubberdink als voorzitter en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, ambtenaar van staat. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 februari 2014.