ECLI:NL:RVS:2013:2181

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201305976/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 5 juni 2013 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaarde. De rechtbank had het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 11 oktober 2012, waarin de aanvraag werd afgewezen, vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport 'On the Position of the Hazara Minority in Afghanistan' van professor Maley een concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de veiligheidssituatie voor Hazara's. De staatssecretaris stelt dat het ambtsbericht is gebaseerd op een veelheid aan bronnen en dat het rapport van Maley geen afbreuk doet aan de inzichtelijkheid van het ambtsbericht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had niet onderkend dat Hazara's in het herkomstgebied van de vreemdeling tot een van de grotere etnische groepen behoren en dus geen kwetsbare minderheidsgroep vormen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 november 2013, met mr. H.G. Lubberdink als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij als leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201305976/1/V2.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 juni 2013 in zaak nr. 12/33172 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juni 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De staatssecretaris betoogt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport 'On the Position of the Hazara Minority in Afghanistan' van professor Maley van 7 december 2011 (hierna: het rapport van Maley) een concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid van de conclusie in het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van juli 2012 (hierna: het ambtsbericht van 2012) over de veiligheidssituatie voor Hazara's. Door daartoe te overwegen dat niet inzichtelijk is waarop de conclusie dat Hazara's geen bijzondere risico's lopen is gebaseerd, terwijl uit het rapport van Maley naar voren komt dat Hazara's door hun etniciteit juist wel risico's lopen, heeft de rechtbank niet onderkend dat het ambtsbericht van 2012 is gebaseerd op een veelheid aan bronnen en het rapport van Maley geen afbreuk doet aan de inzichtelijkheid van het ambtsbericht noch een concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid ervan. Gelet hierop en nu Hazara's in het herkomstgebied van de vreemdeling één van de grotere etnische groepen vormen, heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat hij zonder nadere motivering niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de vreemdeling op grond van zijn etniciteit niet is aan te merken als behorend tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.
2.1. De door de staatssecretaris opgeworpen rechtsvragen over de inzichtelijkheid van de conclusie in het ambtsbericht van 2012 dat Hazara's in Afghanistan geen bijzondere risico's lopen vanwege hun etniciteit en over de verhouding tussen het rapport van Maley en dat ambtsbericht heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 19 juli 2013 in zaak nr. 201210597/1/V1. Uit rechtsoverweging 5.2 van die uitspraak volgt dat voormelde conclusie inzichtelijk is en dat het rapport van Maley geen concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht van 2012.
2.2. De vreemdeling heeft verklaard dat hij vanaf zijn geboorte tot zijn tiende of elfde jaar in een dorp in de provincie Wardak heeft gewoond en dat in dat dorp en in de omgeving ervan alleen Hazara's woonden. Gelet hierop en nu voorts uit het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2011 en het ambtsbericht van 2012 volgt dat een groot deel van de bevolking van de hoofdstad Kaboel, waar de vreemdeling naar eigen zeggen vanaf zijn tiende of elfde jaar tot aan het vertrek uit Afghanistan heeft gewoond, uit Hazara's bestaat (vergelijk de uitspraak van 15 oktober 2013 in zaak nr. 201209809/1/V1, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat Hazara's in het herkomstgebied van de vreemdeling tot één van de grotere etnische groepen behoren en daar dus geen etnische minderheid vormen.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
4. Voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, wordt aan deze beroepsgronden niet toegekomen. Over die beroepsgronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die beroepsgronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 juni 2013 in zaak nr. 12/33172;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
549.