ECLI:NL:RBDHA:2016:1316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
VK-16/1210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige Hazara uit Kabul

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige Hazara uit Kabul, Afghanistan. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.P.M. Sio, had op 8 november 2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 16 januari 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 4 februari 2016 gehouden, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de verweerder en een tolk in de Dari taal.

De rechtbank overwoog dat de eiser, die tot de Hazara bevolkingsgroep behoort, stelde dat hij gediscrimineerd werd vanwege zijn etnische afkomst en dat hij in Kabul problemen had ondervonden van een buurman. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de geloofwaardigheid van de identiteit, nationaliteit en etniciteit van de eiser werd erkend, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser niet tot een kwetsbare risicogroep behoort. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Kabul niet zodanig is dat de eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van griffier mr. J.A.B. Koens, en is openbaar uitgesproken op 9 februari 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/1210
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in vreemdelingenzaken van 9 februari 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. J.P.M. Sio,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. S.H.F. Pols.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2016 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), heeft verweerder de asielaanvraag van eiser als ongegrond afgewezen.
Op 21 januari 2016 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig J.H. Vink, medewerker van Nidos, F. Amueri, juridisch medewerker, en Z. Erfaqi, tolk in de Dari taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 8 november 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende elementen:
- Eiser behoort tot de Hazara bevolkingsgroep en stelt dat hij werd gediscrimineerd vanwege zijn etnische afkomst;
- Eiser stelt dat zijn opa problemen heeft in [plaats] vanwege grond. Eiser stelt dat hij en zijn gezin (moeder, zusje en twee broers) in 2009 uit voorzorg door zijn opa naar Kabul zijn gestuurd;
- Eiser stelt dat hij in Kabul problemen heeft ondervonden van de zijde van zijn buurman die hem ervan betichtte zijn vrouwelijke gezinsleden te begluren. Zijn buurman zou hem hierom hebben willen vermoorden.
3. Verweerder heeft de aanvraag als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder acht de verklaringen van eiser over de discriminatoire bejegening van de Hazara bevolking in het algemeen en de verklaring van eiser dat hij in zijn buurt in Kabul werd uitgesloten door jongens van een potje voetbal vanwege zijn etnische afkomst geloofwaardig. Ook worden de door eiser gestelde problemen van zijn opa omtrent grond geloofwaardig geacht, maar verweerder acht niet geloofwaardig dat deze zouden afstralen op eiser. De verklaringen over de problemen die eiser zou hebben ondervonden van de zijde van de buurman, welke de directe aanleiding hebben gevormd voor zijn vertrek uit Afghanistan, worden evenmin gevolgd.
Daarnaast is de algehele situatie in Afghanistan in het algemeen, en voor de Hazara bevolkingsgroep in het bijzonder, niet zodanig dat eiser om die reden te vrezen heeft voor vervolging of voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij als Hazara wel degelijk behoort tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep en in Kabul niet veilig is. Bij terugkeer naar Afghanistan loopt hij het risico te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar de volgende rapporten en nieuwsberichten:
1. Minority Rights Group International ‘State of the World’s Minorities and Indigeneous People 2015, p. 167-169;
2. Professor William Maley: On the Position of the Hazara Minority in Afghanistan 7 December 2011;
3. Radio Free Europe ‘Afghan President Urges Unity After Protest Over Beheadings Runs Violent’ 11 november 2015;
4. Rapport United States Commission on International Religious Freedom (USCIRF);
5. New York Times ‘Taliban Are Said to Target Hazaras to Try to Match ISIS’ Brutality’
22 april 2015;
6. The Guardian’ Resugent Taliban Targets Afghan Hazara as Australia sends them back’ 17 december 2014;
7. Agence France-Presse ‘Afghanistan: Five Abducted Shiites beheaded in Afghanistan: officials’ 17 april 2015;
8. The Wall Street Journal ‘ World news:Kidnapping rattle Afghan minority’ 21 april 2015.
Radio Free Europe ‘Mass Abduction Of Hazaras In Afghanistan Raises Fears of Islamic State’ 25 februari 2015;
9. BBC-bericht ‘Afghanistan Hazara kidnapped passengers released’ 11 mei 2015.
6. De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot de stelling van eiser dat hij als Hazara wel degelijk behoort tot een risicogroep en kwetsbare minderheidsgroep.
Verweerder heeft voor Afghanistan uitsluitend vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische en/of religieuze minderheid behoren, als kwetsbare risicogroep en/of minderheidsgroep aangemerkt. Dit beleid is neergelegd in hoofdstuk C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Uit twee bijlagen die verweerder bij het bestreden besluit heeft gevoegd, een artikel van hazara.net en een pagina over Hazara’s uit een rapport van het Refugee Documentation Centre of Ireland van 22 januari 2014, blijkt dat 20 procent van de inwoners van Kabul tot de Hazara bevolkingsgroep behoorden en dat er bronnen zijn die spreken van 40 procent. Geen van de overige etnische groepen in Kabul bezit de meerderheid. Nu Kabul ongeveer 3 miljoen inwoners telt, en 20 % hiervan 600.000 inwoners bedraagt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Hazara’s in Kabul geen kwetsbare risicogroep en/of minderheidsgroep vormen. Er is immers een aanzienlijk netwerk voorhanden. De rechtbank vindt hiervoor tevens steun in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2181), waarin is geoordeeld dat Hazara’s in Kabul tot een van de grotere etnische groepen behoren en daar dus geen etnische minderheid vormen. Dat eiser een minderjarige is, speelt verder geen rol.
7. Daarnaast is niet gebleken dat de situatie in Afghanistan in het algemeen en in Kabul in het bijzonder zo uitzonderlijk ernstig is, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013: CA1288), waarin is verwezen naar de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 20 juli 2010 in de zaak N. tegen Zweden (23505/09), van 13 oktober 2011 in de zaak Husseini tegen Zweden (10611/09) en van 9 april 2013 in de zaak H. en B. tegen het Verenigd Koninkrijk (70073/10 en 44539/11).
Uit het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2014 volgt dat in Afghanistan in geen enkel gebied sprake is van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld. De hoofdstad Kabul is relatief veilig en beschermend ten opzichte van andere gebieden in Afghanistan. De door eiser overgelegde stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. De enkele stelling van eiser dat zijn moeder, broers en zus Kabul inmiddels hebben verlaten, is onvoldoende om aan te nemen dat Kabul niet meer veilig is.
Dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op 4 november 2015 in een andere zaak van een Hazara aan Nederland vragen heeft gesteld over het 3-EVRM risico bij terugkeer, leidt evenmin tot een ander oordeel. Dit betreft immers een Hazara die woonde in de Behsud regio in de provincie Wardak en niet in Kabul.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling of bestraffing als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.