ECLI:NL:RVS:2012:BW7277

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204373/3/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 mei 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een vreemdeling die zich in hoger beroep bevond tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Dit besluit, genomen op 30 maart 2012, weigerde de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en verleende hem een inreisverbod. De vreemdeling vorderde dat hij niet zou worden uitgezet gedurende de behandeling van zijn hoger beroep.

De voorzitter overwoog dat de enkele omstandigheid dat het besluit van 30 maart 2012 voor uitvoering vatbaar is, niet voldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De strafbaarheid van de vreemdeling, voortvloeiend uit het inreisverbod, levert op dat moment geen spoedeisend belang op. Bovendien was het onduidelijk of en wanneer de uitzetting zou plaatsvinden.

De voorzitter concludeerde dat, indien de minister voornemens was om de uitzetting van de vreemdeling te effectueren, hij de vreemdeling tijdig zou informeren. Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201204373/3/V2.
Datum uitspraak: 21 mei 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, hangende het hoger beroep van:
(-),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 24 april 2012 in zaak nrs. 12/10832 en 12/10831 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 24 april 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard van het tegen het inreisverbod ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en de vreemdeling bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State binnengekomen op 27 april 2012, hoger beroepen ingesteld. Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling strafbaar is of wordt uitgezet gedurende de behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep.
De enkele omstandigheid dat het besluit van 30 maart 2012 voor uitvoering vatbaar is, levert geen spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Bij dit oordeel is betrokken dat de enkele strafbaarheid van de vreemdeling ingevolge artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000 wegens het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod geen spoedeisend belang oplevert en dat op dit moment niet duidelijk is dat en zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden.
2.2. Indien de minister voornemens is om de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk te effectueren, gaat de voorzitter er van uit dat hij – de gemachtigde van – de vreemdeling hierover tijdig zal informeren.
2.3. Het verzoek zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos
voorzitter w.g. Bosma
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2012
572.
Verzonden: 21 mei 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser