ECLI:NL:RVS:2011:BR6665
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- B. van Wagtendonk
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling, met de Ecuadoriaanse nationaliteit, was in vreemdelingenbewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de inbewaringstelling op een juiste wettelijke grondslag was gebaseerd, namelijk artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), dat richtlijnconform was geïnterpreteerd. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen rechtmatig verblijf had, omdat hij niet over een geldig paspoort beschikte en niet als familielid van een Unieburger kon worden aangemerkt. De Raad van State oordeelde dat de nationale wetgeving reeds voorzag in de inbewaringstelling van vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven, en dat de richtlijn in dit geval niet omgezet hoefde te worden, omdat de doelstellingen van de richtlijn al waren bereikt. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf en dat de inbewaringstelling dus rechtmatig was. De grief van de vreemdeling werd verworpen, en het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard.