201002861/1/M2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010, in zaak nr. 200900274/1/M2.
Bij uitspraak van 3 maart 2010 in zaak nr.
200900274/1/M2heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 3 oktober 2008 van provinciale staten van Noord-Brabant en het daarmee samenhangende goedkeuringsbesluit van 11 november 2008 van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2010, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. ing. M.L.P.J. van Bommel, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De hierboven onder a, b en c vermelde criteria zijn cumulatief van aard. Wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, dan dient derhalve met betrekking tot de daaraan ten grondslag gelegde feiten of omstandigheden aan al deze criteria te worden voldaan.
2.3. Het rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
2.4. [verzoeker] heeft aangevoerd dat zijn bedrijf in de uitspraak van 3 maart 2010 ten onrechte als een stierenhouderij is gekwalificeerd. Het bedrijf zou volgens hem een melkveehouderij betreffen.
[verzoeker] voert met deze stelling geen feiten of omstandigheden aan die vóór de uitspraak van de Afdeling hebben plaatsgevonden en niet bij hem bekend waren.
2.5. Aldus zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die voldoen aan de drie in artikel 8:88 van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden.
2.6. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010