ECLI:NL:RBDHA:2025:16101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
25/4910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek van een verzoekster inzake een aanvraag voor een Nederlands paspoort voor haar dochter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van de verzoekster. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort voor haar dochter, maar de minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag niet in behandeling genomen. Hiertegen heeft de verzoekster bezwaar gemaakt en op 28 april 2025 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter verklaarde op 3 juli 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Vervolgens heeft de verzoekster op 26 juli 2025 verzocht om herziening van deze uitspraak.

De voorzieningenrechter overweegt dat herziening alleen mogelijk is voor onherroepelijke einduitspraken van de bestuursrechter in de hoofdzaak. De uitspraak van 3 juli 2025 is niet vatbaar voor herziening, omdat het een uitspraak betreft over een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter verklaart zich daarom onbevoegd om op het herzieningsverzoek te beslissen. De verzoekster kan wel een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening indienen, indien zij dat wenst. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 28 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4910

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] (Marokko), verzoekster

(gemachtigde: A. Khottour),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het herzieningsverzoek van verzoekster.
1.1.
Verzoekster heeft een aanvraag gedaan voor een Nederlands paspoort voor haar dochter. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 april 2025 niet in behandeling genomen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 28 april 2025 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 3 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening nietontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet (tijdig) is betaald. [1]
1.2.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op 26 juli 2025 verzocht om de uitspraak van 3 juli 2025 te herzien.
1.3.
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om op het herzieningsverzoek te beslissen, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1.
De hierboven onder a, b en c vermelde criteria zijn cumulatief van aard. Wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, dan dient met betrekking tot de daaraan ten grondslag gelegde feiten of omstandigheden aan al deze criteria te worden voldaan.
2.2.
Volgens vaste rechtspraak is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. [2]
2.3.
De Afdeling heeft verder overwogen dat alleen uitspraken als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb (hoofdzaak) en in artikel 8.86 van de Awb (kortsluiting) onherroepelijke uitspraken zijn die voor herziening in aanmerking komen. [3] Bij herziening moet het dus gaan om een onherroepelijke einduitspraak van de bestuursrechter in de hoofdzaak. Dit betekent dat een uitspraak van de voorzieningenrechter inzake een voorlopige voorziening niet vatbaar is voor herziening. Dit geldt dus eveneens voor de uitspraak van 3 juli 2025 van de voorzieningenrechter waarvoor verzoekster een herzieningsverzoek heeft ingediend. Verzoekster kan – indien zij dat wenst – wel een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening indienen.

Conclusie en gevolgen

2.4.
De voorzieningenrechter zal zich gelet op het voorgaande onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het herzieningsverzoek. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2025 in zaak nr. SGR 25/2923. Deze uitspraak is (nog) niet gepubliceerd.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4287.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:239.