200905432/1/V3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 juli 2009 in zaak nr. 09/24274 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 4 juli 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de tweede grief klaagt de vreemdeling, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat niet onvoldoende voortvarend is gehandeld, nu de staatssecretaris met het oog op voldoende voortvarend handelen voor de weekenden geen bijzondere voorzieningen heeft hoeven treffen.
2.1.1. De vreemdeling is op zaterdag 4 juli 2009 in bewaring gesteld. Op dinsdag 7 juli 2009 is hij overgeplaatst naar het Uitzetcentrum Schiphol (hierna: het UC). Op vrijdag 10 juli 2009 is het dossier ontvangen door de Dienst Terugkeer en Vertrek op het UC. Op maandag 13 juli 2009 is door de regievoerder met de vreemdeling een vertrekgesprek gevoerd en is ten behoeve van hem een vlucht naar Spanje aangevraagd. Op maandag 20 juli 2009 is de bewaring opgeheven vanwege de uitzetting van de vreemdeling.
2.1.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring beschikte over een geldig, op zijn naam gesteld, paspoort en over een verblijfsvergunning voor Spanje.
De overplaatsing van de vreemdeling op 7 juli 2009 naar het UC houdt weliswaar verband met de beoogde uitzetting van de vreemdeling, doch heeft voor de uitzetting als zodanig geen directe betekenis. Dit geldt ook voor de overdracht van diens dossier op 10 juli 2009. Het op 13 juli 2009 met de vreemdeling gehouden vertrekgesprek en de op dezelfde dag aangevraagde vlucht zijn wel aan te merken als handelingen die van directe betekenis zijn voor de uitzetting van de vreemdeling.
Niet is gebleken dat de staatssecretaris vóór 13 juli 2009 zodanige handelingen heeft verricht, dan wel dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de staatssecretaris niet is toe te rekenen dat hij zodanige handelingen niet heeft verricht. Dat in de periode van 4 tot 13 juli 2009 twee weekenden waren gelegen, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid ter verklaring van het achterwege blijven van bedoelde handelingen in deze periode. Van een weigering van de vreemdeling om de benodigde medewerking aan zijn uitzetting te verlenen, is niet gebleken. Ook anderszins is niet gebleken dat er concrete beletselen waren om de op uitzetting gerichte handelingen eerder dan op 13 juli 2009 uit te voeren. Door onder deze omstandigheden eerst op de tiende dag van de bewaring een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in dit geval onvoldoende voortvarend gehandeld.
De grief slaagt reeds hierom. Hetgeen voor het overige in de grief is aangevoerd behoeft geen bespreking.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 juli 2009 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren.
2.3. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Gelet op het hiervoor vermelde gebrek aan voortvarend handelen door de staatssecretaris, moet het ervoor worden gehouden dat de maatregel van meet af aan niet gerechtvaardigd was. De vreemdeling wordt derhalve met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 4 juli 2009 tot 20 juli 2009, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 juli 2009 in zaak nr. 09/24274;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 965,00 (zegge: negenhonderdvijfenzestig euro);
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Gemert
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009
243-613.
Verzonden: 28 augustus 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak