ECLI:NL:RVS:2008:BG9491

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803012/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank inzake het niet tijdig beslissen op een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 18 maart 2008. De staatssecretaris van Justitie was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep van de vreemdeling gegrond had verklaard. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had beslist op het bezwaar van de vreemdeling, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van de staatssecretaris van 31 maart 2006.

De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde, omdat artikel 64 van de Vw 2000 uitsluitend op de toekomst gericht is en geen terugwerkende kracht kan hebben. Dit betekent dat de vreemdeling niet eerder rechtmatig verblijf kan krijgen op basis van deze bepaling dan vanaf het moment van de beslissing. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gedeeltelijk gegrond, voor zover het gericht was tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.

De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris niet had beslist op het bezwaar van de vreemdeling en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank dus niet in stand kon blijven. De Raad vernietigde het besluit van de staatssecretaris voor zover dit betrekking had op het niet tijdig beslissen op het bezwaar, maar verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, met de voorzitter en leden van de Raad van State die de beslissing ondertekenden.

Uitspraak

200803012/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 18 maart 2008 in zaak nr. 06/21291 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij brief van 16 maart 2005 heeft [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Bij besluit van 16 november 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) artikel 64 van de Vw 2000 op de vreemdeling van toepassing verklaard. Bij besluit van 21 december 2005 heeft de minister de periode bepaald gedurende welke artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is.
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft de minister het bezwaar tegen voormelde besluiten ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 maart 2008, verzonden op 4 april 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet heeft beslist op het bezwaar van de vreemdeling van 16 maart 2005 tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
2.2. De staatssecretaris veronderstelt ten onrechte dat bij het besluit van 31 maart 2006 een beslissing is genomen op voormeld bezwaar. In dit besluit is niet beslist op het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Ook in de besluiten van 16 november 2005 en 21 december 2005 is hierover niets vermeld. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris niet heeft beslist op het bezwaar van 16 maart 2005.
De grief faalt.
2.3. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het besluit van 31 maart 2006 om artikel 64 van de Vw 2000 niet met ingang van 11 februari 2005 toe te passen onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris verzet de aard van die bepaling zich tegen het met terugwerkende kracht toepassen daarvan tot het moment waarop de aanvraag om toepassing van die bepaling is gedaan.
2.4. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege, zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.
2.4.1. Gezien deze strekking van artikel 64 van de Vw 2000 is het uitsluitend op de toekomst gericht. Aan deze beslissing kan dan ook geen terugwerkende kracht worden toegekend tot het moment waarop de aanvraag om toepassing van die bepaling is gedaan. Dat de vreemdeling daardoor niet eerder rechtmatig verblijf heeft gekregen op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000, met de daaraan verbonden aanspraken, maakt dit niet anders, nu artikel 64 er op zichzelf niet toe strekt om een verblijfstitel te verlenen, maar slechts de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten.
De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 06/21291 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gedeeltelijk gegrond verklaren, het besluit van 31 maart 2006 vernietigen voor zover niet is beslist op het bezwaar van de vreemdeling van 16 maart 2005 tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag en het beroep voor het overige ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 18 maart 2008 in zaak nr. 06/21291;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen het nalaten te beslissen op het bezwaar met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 31 maart 2006, voor zover daarbij niet is beslist op het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag;
V. verklaart het beroep in die zaak voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Klein Nulent
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008
218-588.
Verzonden: 17 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak