ECLI:NL:RBDHA:2024:516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
23/11932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W-document

Op 19 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betreffende de afwijzing van de aanvraag om een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W-document. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris op 3 juli 2023, en het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 3 oktober 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 9 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris terecht de aanvraag om een W-document heeft afgewezen. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland op basis van artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat hij in afwachting was van een beslissing op zijn bezwaarschrift in een artikel 64-Vw procedure. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser geen recht op een W-document had, omdat hij ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf had.

De rechtbank verduidelijkte dat de wet niet voorschrijft dat de uitzetting van de eiser achterwege moet blijven totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist. De rechtbank concludeerde dat de praktijk van de staatssecretaris om niet tot uitzetting over te gaan in dergelijke situaties niet betekent dat er sprake is van rechtmatig verblijf. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees zij het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/11932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2 (W-document).
1.1
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser om een W-document met het besluit van 3 juli 2023 afgewezen. Bij het bestreden besluit van 3 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een W-document. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Eiser stelt dat uit artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf heeft “
in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;”. Eiser is in afwachting van de beslissing op bezwaar in zijn procedure omtrent uitstel van vertrek op medische gronden (artikel 64-Vw procedure). Dit betekent volgens hem dat er sprake is van rechtmatig verblijf en dat hij in aanmerking komt voor een W2-document. Subsidiair verzoekt eiser met spoed het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en te bepalen dat eiser niet uit Nederland mag worden verwijderd.
Vooraf
4. De rechtbank stelt vast dat met de uitspraak van 28 november 2023 van deze rechtbank op het verzoek om de voorlopige voorziening (zie subsidiaire grond) is beslist. [1]
Afwijzing aanvraag W-document
5. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser geen recht heeft op een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2, omdat eiser ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland op grond van artikel 8 van de Vw. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser betoogt dat nu de rechtbank op 21 maart 2023 [2] zijn beroep in de artikel 64-procedure gegrond heeft verklaard en de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen, hij in de afwachting is van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Eiser beroept zich daarom op artikel 8, aanhef en onder letter h van de Vw (zie hiervoor onder 3.)
7. De rechtbank overweegt dat het betoog van eiser niet als juist kan worden aanvaard. Eiser is weliswaar in afwachting van een beslissing op zijn bezwaarschrift in een artikel 64 -procedure, maar uit de wet vloeit niet voort dat zijn uitzetting achterwege moet worden gelaten totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist. Er is ook geen sprake van een rechterlijke beslissing die zulks inhoudt. De rechtbank overweegt daarbij dat onder de term ‘bezwaarschrift’ in artikel 8, letter h, van de Vw naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend dient te worden verstaan een bezwaarschrift gericht tegen een beslissing tot het al dan niet verlenen van een verblijfstitel. De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de Parlementaire Geschiedenis [3] bij artikel 8 van de Vw. Daar is bij de toelichting op artikel 8, aanhef en onder f, g en h, van de Vw aangegeven dat de opgenomen gronden zijn ontleend aan artikel 1b, derde lid, van de toenmalige Vreemdelingenwet. Een inhoudelijke wijziging ten opzichte van artikel 1b, derde lid, is volgens de toelichting niet beoogd. Op grond van artikel 1b, derde lid, van de toenmalige Vreemdelingenwet genoten vreemdelingen in Nederland slechts rechtmatig verblijf in afwachting van een beslissing op een aanvraag om toelating, voortgezette toelating daaronder begrepen, terwijl ingevolge deze wet dan wel op grond van een beschikking ingevolge deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting op de aanvraag achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is besloten. Artikel 64 van de Vw strekt er echter niet toe een verblijfstitel te verlenen, maar slechts tot opschorting van de uitzetting en de vertrekplicht. [4] De rechtbank wijst er voorts op dat voor de situatie nadat een positieve beslissing is genomen over toepassing van artikel 64 van de Vw in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw, (wel) uitdrukkelijk is geregeld dat alsdan wel sprake is van rechtmatig verblijf.
De rechtbank stelt vast dat met de uitspraak van 28 november 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats op het verzoek om de voorlopige voorziening (zie subsidiaire grond) is beslist. [5] Het verzoek is afgewezen. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerders praktijk om niet tot uitzetting over te gaan hangende een verzoek tot toepassing van artikel 64 van de Vw niet betekent dat er in dergelijke situaties sprake is van rechtmatig verblijf.
8. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.zie Kamerstukken 1998-1999, 26732, nummer 3
4.Vgl uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 december 2008,