ECLI:NL:RBDHA:2014:7146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13/24506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van uitstel van vertrek voor medische behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een vrouw van Surinaamse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), dat uitstel van vertrek verleent in geval van medische omstandigheden. Eiseres stelde dat de toepassing van artikel 64 Vw met terugwerkende kracht moest ingaan vanaf de datum van haar aanvraag op 1 maart 2013, terwijl verweerder dit slechts vanaf de datum van het besluit op 6 mei 2013 had gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres een belang had bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij in een materieel gunstiger positie kon geraken door een eerdere ingangsdatum van het uitstel van vertrek. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat verweerder niet had onderzocht of de medische omstandigheden van eiseres al eerder aanleiding hadden moeten geven voor toepassing van artikel 64 Vw. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/24506
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 mei 2014 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum], van Surinaamse nationaliteit,
eiseres,
mede ten behoeve van haar zoon:
[naam zoon]
geboren op[geboortedatum], van Surinaamse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. H. Jager, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigden: drs. F. Gieskes en mr. W. Fairweather, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) eiseres uitstel van vertrek verleend met ingang van 6 mei 2013 tot en met 6 november 2013.
Bij besluit van 12 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, dat zich richtte tegen de ingangsdatum en de duur van het uitstel van vertrek, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 21 november 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. F. Gieskes.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen.
Per brief van 26 februari 2014 heeft eiseres de gevraagde inlichtingen aan de rechtbank gezonden.
Per aanvullend verweerschrift van 12 maart 2014 heeft verweerder op voornoemde brief van eiseres gereageerd.
Per brief van 17 maart 2014 heeft eiseres gereageerd op het aanvullend verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 maart 2014. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. W. Fairweather.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
1.1
Bij besluit van 24 april 2012 heeft verweerder eerder uitstel van vertrek verleend aan eiseres op grond van artikel 64 Vw, met ingang van 24 april 2012 tot en met 23 augustus 2012.
1.2
Bij besluit van 8 maart 2013 heeft verweerder opnieuw aan eiseres uitstel van vertrek verleend, met ingang van 8 maart 2013 tot en met 19 maart 2013.
Eiseres heeft tegen dat laatste besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening gevraagd in afwachting van de uitspraak in beroep. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 9 april 2013 (AWB 12/39526) is de voorlopige voorziening toegewezen en heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eiseres dient te worden behandeld als ware artikel 64 Vw op haar van toepassing tot op het beroep is beslist.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 12 augustus 2013 (AWB 13/7420) is het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat verweerder in het daar bestreden besluit ten onrechte niet had gemotiveerd waarom artikel 64 Vw werd toegepast vanaf de datum van het besluit, zonder te onderzoeken of de medische omstandigheden van eiseres al op een eerder moment aanleiding tot toepassing van artikel 64 Vw hadden dienen te geven.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 25 februari 2014 (201308476/1/V1) het tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van verweerder ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3 Op 1 maart 2013 heeft eiseres onderhavige aanvraag tot toepassing van artikel 64 Vw ingediend.
1.4
Op 29 maart 2011, 24 april 2012 en 20 november 2012 heeft het Bureau Medische Advisering van de IND (BMA) adviezen uitgebracht aan verweerder over de medische problematiek van eiseres.
Op 2 mei 2013 heeft het BMA een opvolgend advies uitgebracht dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. In dit advies is onder meer het volgende vermeld. Eiseres heeft medische klachten. Zij is reeds bekend met diabetes type 1, slecht gereguleerd. Daarbij heeft zij drie keer per week dialyse nodig. Als complicatie van de diabetes heeft zij verminderd gevoel in handen en voeten door aantasting van de zenuwen (neuropathie). Ook is zij bekend met pancreas problemen, waardoor er chronische diarree bestaat. Vanwege hartproblemen die ontstonden, is zij onder controle van een cardioloog. Sinds zij gedialyseerd wordt, is de toestand stabiel. Vorig jaar is osteosynthesemateriaal in een knie ingebracht, na een fractuur. Dit materiaal is gaan ontsteken en is verwijderd in oktober 2012 vanwege die ontsteking. Eiseres is vervolgens opgenomen geweest in een verpleeghuis. Er is in november 2012 een artrodese gedaan (knie vastgezet). Na de revalidatie is zij in maart 2013 ontslagen. Als voorwaarden voor ontslag is genoemd: ADL zelfstandigheid en 2 trappen veilig op en af kunnen lopen. Zij kan zelfstandig lopen met behulp van een rollator, over korte afstanden. Voor de langere afstanden was er een rolstoel en een scootmobiel. Zij is echter op 17 april 2013 met ernstige verschijnselen van infectie weer opgenomen op de Intensive Care (IC). Voorlopig verwachtte men geen herstel. Er is al eerder gesproken over het feit dat, als de infectie niet bestreden kan worden, er tot amputatie overgegaan moet worden. Hoelang de huidige opname zal duren was niet bekend. Heden (2 mei 2013) is er gebeld met het AMC en zij was nog opgenomen. Eiseres staat onder behandeling voor haar medische problemen. Zonder behandeling zal er spoedig een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Eiseres kan momenteel niet reizen. Een herbeoordeling over een half jaar is met betrekking daartoe aan te bevelen. De benodigde behandeling en medicatie is aanwezig in Suriname.
1.5
Op 4 november 2013 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor medische behandeling.
2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG9491) kan artikel 64 Vw niet met terugwerkende kracht worden toegepast en wordt uitstel van vertrek verleend vanaf de datum van het besluit. In het BMA-advies van 2 mei 2013 wordt geadviseerd om een herbeoordeling over de mogelijkheid van eiseres om te reizen over een half jaar te doen plaatsvinden. Gelet daarop wordt uitstel van vertrek verleend van 6 mei 2013 tot en met 6 november 2013.
3.
Verweerder heeft na schorsing van het onderzoek ter zitting en naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2014 zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de vraag of aan haar op een eerdere datum, dan wel voor een langere duur, uitstel van vertrek verleend had dienen te worden. Verweerder heeft daartoe verwezen naar voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 9 april 2013, waarbij is bepaald dat verweerder eiseres dient te behandelen als ware artikel 64 Vw op haar van toepassing. Voorts heeft verweerder verwezen naar de aanvraag van eiseres van 4 november 2013 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Blijkens het bepaalde in hoofdstuk A3/7.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) mag de vreemdeling de behandeling van een eerste, tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel in Nederland afwachten. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, Vw heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in afwachting van een beslissing op een aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 28 Vw, terwijl bij of krachtens de wet uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Volgens verweerder was daarom gedurende de periode voorafgaande aan het primaire besluit van 6 mei 2013, dan wel gedurende de periode na 4 november 2013 geen sprake van een situatie waarin verweerder gebruik zou maken van zijn bevoegdheid tot uitzetting, omdat sprake was van rechtmatig verblijf.
3.1
De rechtbank stelt vast dat op grond van voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 9 april 2013 de situatie van artikel 64 Vw slechts op eiseres van toepassing was met ingang van de datum van de uitspraak, te weten 9 april 2013, terwijl eiseres met haar beroep beoogt dat verweerder artikel 64 Vw toepast met ingang van de datum van haar verzoek tot toepassing van artikel 64 Vw, te weten 1 maart 2013. Dat verweerder wegens het op 19 december 2012 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening vanaf die datum geen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid tot uitzetting, zoals verweerder voorts heeft aangevoerd, betekent niet dat eiseres rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8 Vw en evenmin dat de situatie van artikel 64 Vw op haar van toepassing was. Dat eiseres vanaf 4 november 2013 rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw betekent evenmin dat na 6 november 2013, de datum waarop het door verweerder verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw is geëindigd, de situatie van artikel 64 Vw op eiseres van toepassing is, terwijl eiseres met haar beroep juist ook beoogt dat verweerder artikel 64 Vw toepast voor een langere periode dan tot 6 november 2013.
Dat verweerder vanaf 19 december 2012 en na 6 november 2013 niet tot uitzetting van eiseres zou overgaan, betekent daarom niet dat zij geen belang heeft bij een beoordeling van de vraag of aan haar op een eerdere datum, dan wel voor een langere duur, uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleend had dienen te worden.
Eiseres heeft, zoals ook de Afdeling heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 7 mei 2012 (201202149/1/V1, www.raadvanstate.nl), belang bij een beoordeling van die vraag, en derhalve bij het door haar ingestelde beroep, nu zij met dat beroep in een materieel gunstiger positie kan geraken. Artikel 3.46, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) koppelt aan het ten minste een jaar hebben bestaan van uitzettingsbeletselen als bedoeld in artikel 64 van de Vw immers het niet tegenwerpen van een aantal vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling. Dat, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 17 december 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG9491) heeft overwogen, artikel 64 Vw slechts ertoe strekt de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten en daarom uitsluitend op de toekomst is gericht, kan daar volgens voornoemde uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2012 niet aan afdoen.
3.2
Gelet op het voorgaande slaagt het primaire standpunt van verweerder, dat eiseres geen belang heeft bij een beoordeling van haar beroep, niet. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de door eiseres tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden.
4.
Eiseres voert aan, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 12 augustus 2013 dat verweerder artikel 64 Vw had moeten toepassen vanaf de datum van haar aanvraag, te weten 1 maart 2013. Verweerder had dienen te onderzoeken of de medische omstandigheden van eiseres al vanaf dat moment aanleiding hadden dienen te geven tot toepassing van artikel 64 Vw. Feitelijk is al vanaf de indiening van haar eerste aanvraag tot toepassing van artikel 64 Vw op 15 december 2010 sprake van een situatie dat eiseres gelet op haar gezondheidstoestand niet naar Suriname kan reizen. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat eiseres nadien op enig moment, gelet op haar gezondheidstoestand, uitzetbaar was.
4.1
Zoals de Afdeling bij uitspraken van 6 februari 2014, (201306759/1/V1, www.raadvanstate.nl, en 201210842/1/V1, ECLI:NL:RVS:2014:390) heeft overwogen, is het beleid van verweerder om een aanvraag van een vreemdeling om hem krachtens artikel 64 Vw uitstel van vertrek te verlenen niet eerder in te willigen dan met ingang van de datum van het inwilligende besluit, niet onredelijk, maar dient verweerder, nu dat beleid niet is neergelegd in een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, te motiveren waarom hij in het concrete geval, na afweging van de betrokken belangen, ervoor heeft gekozen aan voormeld beleid vast te houden en de vreemdeling met ingang van de datum van het inwilligende besluit krachtens artikel 64 Vw uitstel van vertrek te verlenen.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008, uitsluitend op het standpunt heeft gesteld dat artikel 64 Vw niet met terugwerkende kracht wordt toegepast, zonder te motiveren waarom hij in dit concrete geval, na afweging van alle betrokken belangen, ervoor heeft gekozen om aan eiseres met ingang van de datum van het inwilligende besluit uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw te verlenen. Onder verwijzing naar hetgeen deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 12 augustus 2013, bevestigd door de Afdeling in voornoemde uitspraak van 25 februari 2014, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook in onderhavige zaak had dienen te onderzoeken of de medische omstandigheden van eiseres al op een eerder moment aanleiding tot toepassing van artikel 64 Vw hadden dienen te geven. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
5.
Reeds gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 Awb.
6.
Naar aanleiding van het standpunt van verweerder in het aanvullend verweerschrift en ter zitting, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of daarin aanleiding bestaat te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
6.1
Verweerder heeft zich in het aanvullend verweerschrift op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat eerder aan haar krachtens artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek had moeten worden verleend dan met ingang van de datum van de inwilligende beschikking. De beoordeling van de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw is immers uitsluitend gebaseerd op de huidige medische situatie van eiseres en is niet bedoeld is om een voorschot te nemen op eventuele toekomstige ontwikkelingen. Nu namens eiseres geen ander belang naar voren is gebracht dan het eventuele belang bij het voornemen om in de toekomst een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier in te dienen, ziet verweerder hierin geen aanleiding om op een eerdere datum uitstel van vertrek te verlenen. Ten tijde van de bestuurlijke besluitvormingsfase was immers het indienen van een aanvraag een onzekere toekomstige gebeurtenis, waarbij het belang ontleend werd aan een onzekere, gestelde aanspraak. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN9222).
Verweerder heeft zich voorts, onder verwijzing naar zijn standpunt ten aanzien van het procesbelang van eiseres, zoals hiervoor opgenomen onder rechtsoverweging 3, op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van een eerdere ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek dan de datum van het inwilligende besluit.
6.2
Met voornoemd standpunt heeft verweerder niet het standpunt van eiseres in zijn afweging betrokken dat hij, gelet op de medische situatie van eiseres ten tijde van haar aanvraag op 1 maart 2013, aan haar uitstel van vertrek had dienen te verlenen met ingang van die datum, nu volgens eiseres haar medische situatie sinds het verleende uitstel van vertrek op 24 april 2012 niet is gewijzigd.
Uit het BMA-advies van 2 mei 2013 blijkt dat eiseres in november 2012 aan haar knie is geopereerd, dat zij vervolgens is opgenomen in een verpleeghuis en dat zij in maart 2013, na revalidatie, is ontslagen. Op 17 april 2013 is eiseres wederom opgenomen op de IC vanwege ernstige verschijnselen van infectie. Ten tijde van het BMA-advies van 2 mei 2013 was eiseres nog steeds opgenomen. Voorlopig verwachtte men geen herstel. In die omstandigheden had verweerder aanleiding moeten zien om, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.2 is overwogen, te onderzoeken of aan eiseres met ingang van een eerdere datum dan 6 mei 2013 uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw diende te worden verleend.
Met zijn standpunt dat eiseres geen belang heeft bij een eerdere ingangsdatum van het aan haar vereende uitstel van vertrek, omdat dit is gebaseerd op een onzekere toekomstige aanspraak op het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor medische omstandigheden, is verweerder ten onrechte niet ingegaan op voormelde medische omstandigheden van eiseres. Voorts volgt uit hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 3.1, dat eiser aan het bepaalde in artikel 3.46, derde lid, Vb belang ontleent bij een eerdere ingangsdatum van het aan hem verleende uitstel van vertrek. Dat eiser ten tijde van het bestreden besluit zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling nog niet had ingediend, doet daaraan niet af.
6.3
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in zijn aanvullend verweerschrift en ter zitting onvoldoende gemotiveerd dat, na afweging van de betrokken belangen, de medische omstandigheden van eiseres geen aanleiding geven om haar eerder uitstel van vertrek te verlenen dan met ingang van de datum van het inwilligende besluit. De rechtbank zal daarom niet bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
7.
Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht (€ 160,-) zal vergoeden.
8.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.217,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor de schriftelijke inlichtingen na de zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 160,- te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.217,50,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel