Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres heeft tegen dat laatste besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening gevraagd in afwachting van de uitspraak in beroep. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 9 april 2013 (AWB 12/39526) is de voorlopige voorziening toegewezen en heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eiseres dient te worden behandeld als ware artikel 64 Vw op haar van toepassing tot op het beroep is beslist.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 12 augustus 2013 (AWB 13/7420) is het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat verweerder in het daar bestreden besluit ten onrechte niet had gemotiveerd waarom artikel 64 Vw werd toegepast vanaf de datum van het besluit, zonder te onderzoeken of de medische omstandigheden van eiseres al op een eerder moment aanleiding tot toepassing van artikel 64 Vw hadden dienen te geven.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 25 februari 2014 (201308476/1/V1) het tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van verweerder ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Op 2 mei 2013 heeft het BMA een opvolgend advies uitgebracht dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. In dit advies is onder meer het volgende vermeld. Eiseres heeft medische klachten. Zij is reeds bekend met diabetes type 1, slecht gereguleerd. Daarbij heeft zij drie keer per week dialyse nodig. Als complicatie van de diabetes heeft zij verminderd gevoel in handen en voeten door aantasting van de zenuwen (neuropathie). Ook is zij bekend met pancreas problemen, waardoor er chronische diarree bestaat. Vanwege hartproblemen die ontstonden, is zij onder controle van een cardioloog. Sinds zij gedialyseerd wordt, is de toestand stabiel. Vorig jaar is osteosynthesemateriaal in een knie ingebracht, na een fractuur. Dit materiaal is gaan ontsteken en is verwijderd in oktober 2012 vanwege die ontsteking. Eiseres is vervolgens opgenomen geweest in een verpleeghuis. Er is in november 2012 een artrodese gedaan (knie vastgezet). Na de revalidatie is zij in maart 2013 ontslagen. Als voorwaarden voor ontslag is genoemd: ADL zelfstandigheid en 2 trappen veilig op en af kunnen lopen. Zij kan zelfstandig lopen met behulp van een rollator, over korte afstanden. Voor de langere afstanden was er een rolstoel en een scootmobiel. Zij is echter op 17 april 2013 met ernstige verschijnselen van infectie weer opgenomen op de Intensive Care (IC). Voorlopig verwachtte men geen herstel. Er is al eerder gesproken over het feit dat, als de infectie niet bestreden kan worden, er tot amputatie overgegaan moet worden. Hoelang de huidige opname zal duren was niet bekend. Heden (2 mei 2013) is er gebeld met het AMC en zij was nog opgenomen. Eiseres staat onder behandeling voor haar medische problemen. Zonder behandeling zal er spoedig een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Eiseres kan momenteel niet reizen. Een herbeoordeling over een half jaar is met betrekking daartoe aan te bevelen. De benodigde behandeling en medicatie is aanwezig in Suriname.
Dat verweerder vanaf 19 december 2012 en na 6 november 2013 niet tot uitzetting van eiseres zou overgaan, betekent daarom niet dat zij geen belang heeft bij een beoordeling van de vraag of aan haar op een eerdere datum, dan wel voor een langere duur, uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleend had dienen te worden.
Eiseres heeft, zoals ook de Afdeling heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 7 mei 2012 (201202149/1/V1, www.raadvanstate.nl), belang bij een beoordeling van die vraag, en derhalve bij het door haar ingestelde beroep, nu zij met dat beroep in een materieel gunstiger positie kan geraken. Artikel 3.46, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) koppelt aan het ten minste een jaar hebben bestaan van uitzettingsbeletselen als bedoeld in artikel 64 van de Vw immers het niet tegenwerpen van een aantal vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling. Dat, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 17 december 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG9491) heeft overwogen, artikel 64 Vw slechts ertoe strekt de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten en daarom uitsluitend op de toekomst is gericht, kan daar volgens voornoemde uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2012 niet aan afdoen.
Verweerder heeft zich voorts, onder verwijzing naar zijn standpunt ten aanzien van het procesbelang van eiseres, zoals hiervoor opgenomen onder rechtsoverweging 3, op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van een eerdere ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek dan de datum van het inwilligende besluit.
Uit het BMA-advies van 2 mei 2013 blijkt dat eiseres in november 2012 aan haar knie is geopereerd, dat zij vervolgens is opgenomen in een verpleeghuis en dat zij in maart 2013, na revalidatie, is ontslagen. Op 17 april 2013 is eiseres wederom opgenomen op de IC vanwege ernstige verschijnselen van infectie. Ten tijde van het BMA-advies van 2 mei 2013 was eiseres nog steeds opgenomen. Voorlopig verwachtte men geen herstel. In die omstandigheden had verweerder aanleiding moeten zien om, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.2 is overwogen, te onderzoeken of aan eiseres met ingang van een eerdere datum dan 6 mei 2013 uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw diende te worden verleend.
Met zijn standpunt dat eiseres geen belang heeft bij een eerdere ingangsdatum van het aan haar vereende uitstel van vertrek, omdat dit is gebaseerd op een onzekere toekomstige aanspraak op het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor medische omstandigheden, is verweerder ten onrechte niet ingegaan op voormelde medische omstandigheden van eiseres. Voorts volgt uit hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 3.1, dat eiser aan het bepaalde in artikel 3.46, derde lid, Vb belang ontleent bij een eerdere ingangsdatum van het aan hem verleende uitstel van vertrek. Dat eiser ten tijde van het bestreden besluit zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling nog niet had ingediend, doet daaraan niet af.
Beslissing
mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.