ECLI:NL:RVS:2007:BB1201

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704288/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van de staatssecretaris bij uitzetting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in vreemdelingenbewaring was gesteld. Op de dag van de zitting had de appellant vijftien dagen in bewaring doorgebracht. Gedurende deze periode zijn er geen handelingen ter fine van uitzetting verricht door de vreemdelingenpolitie of de Dienst Terugkeer en Vertrek. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarendheid had betracht bij de voorbereiding van de uitzetting van de appellant. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat dit oordeel onterecht was, aangezien er geen concrete uitzettingshandelingen waren verricht. De staatssecretaris had ter zitting erkend dat er geen voortgang was gemaakt in de uitzetting van de appellant, die stelde afkomstig te zijn uit Myanmar, maar volgens een taalanalyse tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Bangladesh was te herleiden. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,00, met de opdracht aan de rechtbank om te beslissen over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

200704288/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/22078 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 14 juni 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Op 28 juni 2007 is de bewaring opgeheven.
Bij brief van 29 juni 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend.
Bij brief van 10 juli 2007 heeft de staatssecretaris, daartoe in de gelegenheid gesteld, zich nader uitgelaten. Bij brief van dezelfde dag heeft appellant hierop gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grief klaagt appellant dat de rechtbank, door te overwegen dat de staatssecretaris voldoende voortvarendheid bij de voorbereiding van zijn uitzetting heeft betracht, heeft miskend dat, voor zover thans van belang, de staatssecretaris ter zitting heeft erkend dat nog geen concrete uitzettingshandelingen zijn verricht.
2.1.1. Op de dag van de zitting van de rechtbank had appellant vijftien dagen in bewaring doorgebracht. Niet in geschil is dat gedurende deze periode geen handelingen ter fine van uitzetting door de vreemdelingenpolitie of, voor zover overdracht van het dossier had plaatsgevonden, door de Dienst Terugkeer en Vertrek zijn verricht. Voorts is niet in geschil dat van bijzondere, niet aan de staatssecretaris toe te rekenen omstandigheden geen sprake was. Aldus is de rechtbank, mede gelet op hetgeen de Afdeling in de uitspraak van 16 juli 2007 in zaak no. 200703728/1 (aangehecht ter voorlichting van partijen) heeft overwogen, ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van appellant heeft gewerkt. Dat de staatssecretaris, naar deze ter zitting van de rechtbank heeft medegedeeld, zich op uitzetting naar Bangladesh zal gaan richten, aangezien appellant, die heeft gesteld dat hij uit Myanmar afkomstig is, volgens een rapport van een taalanalyse van 26 juli 2005 eenduidig tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Bangladesh is te herleiden, doet daaraan, gezien de datum van dat rapport, niet af.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 14 juni 2007 in zaak no. AWB 07/22078;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2007
452.
Verzonden: 26 juli 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak